Demooncratie.

Dit jaar was het 150 jaar geleden dat Johan Rudolf Thorbecke aan een longontsteking te Amsterdam overleed ten tijde dat zijn derde kabinet net iets meer dan een jaar aan het bewind was. Thorbecke was de grondlegger van het Nederlandse staatsbestel. Koning Willem II had onder druk van opstanden in een reeks Europese landen om o.a. een liberaal systeem in te voeren, besloten een grondwetscommissie onder voorzitterschap van Thorbecke in het leven te roepen. Hoewel de commissie uitmeerdere personen bestond zijn vooral de denkbeelden van Thorbecke de basis geworden van onze rechtsstaat dat als een drie-eenheid; rijk, provincies en gemeenten, functioneerden. Wat Thorbecke heel scherp voor ogen had was het feit dat het stelsel van openbaar bestuur oerdegelijk diende te zijn om niet alleen de bevolking aan zich te binden, maar ze ook voort te stuwen naar een hoger economisch en geestelijk plan.

Thorbecke heeft aan veel vernieuwingsprocessen vormgegeven en hij was wat dat betreft niet alleen een groot intellectueel, maar ook een idealist met een groot sociaal verantwoordelijkheidsgevoel. Hoe schril is het contrast met onze huidige premier die als ‘liberaalleider’ inmiddels aan zijn vierde kabinet bezig is. Intellect en groot sociaal verantwoordelijkheidsgevoel ontbreken niet alleen bij hem, maar je vind die invloeden ook niet meer in zijn partij, de VVD.

Thorbecke streefde naar een openbaar bestuur waarbinnen op zakelijke, deskundige en gecontroleerde wijze steeds weer het algemeen belang kon worden vastgesteld en goede wetten kunnen worden gemaakt.

Het openbare bestel van Thorbecke heeft tot honderd jaar na zijn overlijden prima gewerkt.

Vanaf 1970 is de verloedering langzaam in ons bestel gekomen. De rijksoverheid is sinds die tijd steeds vaker bezig geweest om inhoudelijke, uitvoerings- en toezichttaken over te hevelen naar gemeenten en andere organen/instellingen. Lastige kwesties werden niet alleen op andere bordjes gelegd, maar dat gebeurde vaak ook vanuit de gedachte een bezuiniging voor de rijksoverheid te bewerkstelligen.

En de gemeenten en gemeenteraden zijn er met open ogen ingestonken. De uitvoering van sociale wetten, klimaatbeleid, Wet Maatschappelijke Ondersteuning en de ‘meervoudige democratie’ zijn zonder problemen op het bordje van de gemeenten komen te liggen en dan zal ik nog maar niet ingaan op de invoering van de Omgevingswet. Voor de nationale overheid is het haast een hamels geschenk geweest dat door de meervoudige democratie en het daarbij behorende begrip burgerparticipatie een enorme opgang heeft gemaakt, waardoor op lokaal niveau veel ‘welbespraakte’ burgers het idee kregen dat zij op alle eerdergenoemde déregulering kwesties, de zaken die de overheid naar de gemeenten afschoof, verstand van zaken hadden. Het heeft de politieke landkaart sinds 1970 volledig veranderd door de opkomst van alleen al allerlei lokale partijen, senioren partijen. Partijen waarvan de vertegenwoordigers totaal geen kennis hebben van het ontstaan van wetgeving en de aanpassing daarvan en zich allen bekwaam genoeg vonden om de ellende die de overheid naar de gemeenten afschoven, aan te kunnen.

Fusies.

Het gevolg is geweest dat om voldoende ‘bestuurskracht’ te ontwikkelen gemeenten moesten fuseren, niet alleen vanwege alle kosten, maar ook om nog iets van ambtelijke kennis in huis te kunnen houden. Vanwege de kostenbeheersing werden gemeenten genoodzaakt om binnen de eigen regio’s te gaan samenwerken. Dat heeft ertoe geleid dat een gemiddelde gemeente inmiddels in zo’n 33 regionale verbanden samenwerkt met andere gemeentes in de regio. Ook dat is slecht voor wat men eigenlijk zou moeten verstaan onder democratie, want de raadsleden hebben totaal geen invloed op wat er in een samenwerkingsverband gebeurt.

Het is ook onbegrijpelijk dat een gemeenteraad van Dijk en Waard nog achtenhalf uur schijnt te vergaderen over de begroting van de gemeente, want over de meest belangrijke onderwerpen, zoals bijv. Jeugdzorg, heeft die raad niets meer te zeggen. Ontaard geleuter blijft erover voor de kneuzen in de raad.

Burgerparticipatie.

Een zoethoudertje heeft men nog wel weten te bedenken voor de Colleges en gemeenteraden en dat is ‘burgerparticipatie’.  De gedachte die de overheid hiermee heeft is dat de burgers continu invloed moeten kunnen hebben op het beleid. Als overheid tuig je daarvoor een Raad voor Openbaar Bestuur op, dat leidt niet alleen enorm af van de spelletjes die je als overheid speelt om de hand aan de knip te houden, maar het zorgt er ook voor dat lagere overheden er blind in meegaan. Het idee van de burgerparticipatie was dat de overheid de samenleving wel kon ‘loslaten’ en dat de politici hun macht met de burgers moesten delen. Er zou een ‘publieksdemocratie’ in plaats van een partijendemocratie moeten gaan ontstaan. Gemeentes riepen er, met instemming van de gemeenteraden, speciale wethouderportefeuilles voor in het leven.

OeverloosHet gevolg is geweest dat de liefhebber van een helder georganiseerd bestuur, zoals dat voor 1970 nog enigszins was, met veel vragen is blijven zitten: wie is waarop nog aanspreekbaar, welk nut heeft het nog om te stemmen, hoe voorkom je dat de minder bespraakte burgers nog gehoord worden, op welk moment zullen de aanhangers van burgerparticipatie tot de ontdekking komen dat het eigenlijk ‘schijninspraak’ is dat zou aanhangen en wat nog wel het belangrijkste is: hoe komen we van die populisten af die menen dat zij op grond van onze Grondwet al het fatsoen en historie overboord kunnen gooien. Alleen al het feit dat ze menen dat er reptielen schuilen achter mensen aan de leiding zegt eigenlijk al genoeg over de staat van onze huidige democratie, want die is sinds de jaren zeventig toch aardig afgegleden tot een DEMOONCRATIE.

Geef een reactie