Het navolgende artikel verscheen in november 2022 in “Van Otterplaat tot Groenveldsweid” de uitgaven van de Stichting Langedijker Verleden. Gezien de belangstelling naar mijn historische artikelen op mijn website vanuit het hele land en daarbuiten, lijkt het mij de moeite waard om het hier voor een breder publiek naar buiten te brengen. Het zal een aantal afleveringen worden gepubliceerd met wat illustratief geplaatste teksten van dr. D. Langedijk.
Begin mei van dat jaar kwam het bestuur weer bij elkaar en begon men met het zoeken van antwoorden op een aantal vragen die hun plannen opriepen; Hoe groot moet de school worden? Hoeveel kinderen kunnen we verwachten? Er moest een bedrijfsplan komen, want op subsidie hoefde men op dat moment niet te rekenen. In deze vergadering ging de kogel eindelijk door de kerk. Men besloot een school te bouwen voor 100 kinderen, hoewel men geen enkel uitzicht had op het juiste aantal van te verwachten leerlingen. In ieder geval was men het er wel over eens dat uitbreiding van de school op een later moment mogelijk moest zijn. Omdat de expertise voor het bouwen van een school in het bestuur ontbrak, besloot men een commissie samen te stellen die verschillende scholen in de omtrek zou gaan bezoeken om te zien of er een als voorbeeld kon dienen. Het oog viel uiteindelijk op de openbare lagere school van Oudorp die de basis was voor de te bouwen school.

Het schoolgeld werd bepaald op 20 ct. per kind; voor twee kinderen 40 ct.; voor 3 kinderen ƒ 0,55 en voor ieder kind meer ƒ 0,10. Er werd van de gelovigen dus wel wat gevraagd wat betreft betaling. Zeker als je weet dat het openbaar onderwijs kosteloos was. Voor de armen was het een onmogelijkheid en voor de gewone burger was het een vrij grote last. De diaconie van de kerk sprong de minder draagkrachtigen echter bij door het schoolgeld geheel of gedeeltelijk te betalen.
De bouw gaat van start
De bouw van de school werd in 1875 aanbesteed en er werden sollicitanten opgeroepen voor de functie van hoofd der school. Op 27 oktober 1875 werd de heer Milo als eerste hoofdonderwijzer van de school aangesteld. De bouw van de school werd met een hypotheek van ƒ 4000,- door de hoofdcommissie van de Christelijk Nationale School ondersteund en op 4 januari 1876 kon de Christelijke School te Broek op Langedijk geopend worden. Het bestuur van de school zat echter nog wel in over de vraag hoe te handelen als kinderen van de Christelijk Afgescheidenen zich zouden aanmelden voor de school.
De Christelijk Afgescheidenen hadden zich tot dan toe geheel afzijdig gehouden van de plannen en het project ook niet financieel ondersteund. In eerste instantie vond de voorzitter het redelijk dat alleen die ouders die per jaar ƒ 15,- contribueerden aan de vereniging hun kinderen naar de school konden sturen, maar zoals eerder hier beschreven waren dergelijke bedragen slechts voorbehouden aan de beter gesitueerden in de gemeente en daar waren er niet zoveel van. Hoewel dit voorstel door het bestuur werd aanvaard, werd het drie maanden later alweer van tafel gehaald. Wat er dan wel voor regeling moest komen was niet zo makkelijk te bedenken, maar de tijd begon te dringen, want op 1 april 1876 was de aanmelding van leerlingen gepland. Tot dan toe bezochten de Christelijk Afgescheiden kinderen de openbare school, maar als die zich allen op 1 april zouden komen aanmelden, wat dan? De school zou moeten worden vergroot en voor die kosten zouden de leden van de vereniging moeten opdraaien en dat werd niet als billijk gezien. De vergadering van 23 februari 1876 moest uitkomst brengen en het bestuur van de vereniging bepaalde dat als de Christelijk Afgescheiden gemeente gebruik van het Christelijk onderwijs wilde maken zij verplicht waren om voor het in stand houden van de school vijftien aandelen te nemen van ƒ 100,- tegen vijf procent per jaar. Daarboven zouden zij een jaarlijkse contributie van ƒ 75,- moeten betalen. Tevens diende de Christelijk Afgescheiden gemeente afstand te doen van hun recht op kapitaal en rente indien ze zelf een christelijk gereformeerde school zouden stichten of om enig andere reden de Christelijk Nationaal School zouden verlaten en het bestuur zou achterblijven met een leeg lokaal.

Christelijk Afgescheiden leerlingen die niet kwamen
Het bleef echter rustig op 1 april 1876. De toestroom van Christelijk Afgescheiden leerlingen bleef uit. Binnen de Broekergemeenschap was de hele kwestie echter ‘het onderwerp’ van gesprek, want hoe was het toch mogelijk dat de mannen van de Afscheiding jaren daarvoor voorop hadden gelopen met het doel om een christelijke school te stichten en dat hun kinderen nu die school voorbijliepen als zij naar de openbare school gingen. Het bleek ook dat meerdere Afgescheiden ouders de gang van zaken betreurden.
Het bestuur van de lokale schoolvereniging kwam in november 1876 wederom bij elkaar en de kwestie werd opnieuw besproken. Het was in deze vergadering dat de ere-voorzitter, dominee van Arkel liet weten dat de eerder gestelde voorwaarden niet te zwaar waren en dat men deze ook niet zou veranderen.
Plannen voor een gereformeerde school
Twee weken later, op 1 december, werd de zaak besproken in de kerkenraad van de Christelijk Afgescheiden gemeente. Daar kwamen de bestuursleden van de Hulpvereniging G. Glas en A.P. Slot om over de mogelijkheid tot de stichting van een gereformeerde school te spreken. Hiertegen had men nogal wat bezwaren, vooral financiële. Echter, de kinderen naar de Christelijk Nationale School te sturen stuitte ook op financiële bezwaren, want de geldelijke eisen waren te hoog, maar een gereformeerde school stichten was financieel ook niet haalbaar. Met een Christelijk Nationale school in het dorp was christelijk onderwijs voor de gereformeerden binnen handbereik en men zocht naar een oplossing. De kerkenraad benoemde daarop een commissie om met dominee Van Arkel over de financiële eisen te praten om te zien of er een mogelijkheid was om uit de financiële patstelling te komen. Op 8 december bracht de commissie verslag uit van hun gesprek. Financieel was hun geen ruimte geboden en lidmaat A. Slot bracht zijn plan om een gereformeerde school te stichten opnieuw in en stelde voor dit te doen via een aandelenuitgifte van ƒ 40,- per aandeel. Dit bleek voor velen een te zware belasting en de vergadering ging uiteen zonder dat men een stap verder was gekomen.
Het zaadje tot het oprichten van een gereformeerde school had bij velen toch al wortel geschoten en een aantal van de gereformeerde lidmaten kwam met een nieuw plan dat op 16 februari 1877 in de kerkraadsvergadering werd ingebracht. Zij vroegen namens de Hulpvereniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs of zij de consistorie (vergaderruimte van de kerkenraad) mochten verbouwen tot een school. Voor een onderwijzer had men inmiddels het salaris van ƒ 600,- bij elkaar gebracht, doordat verscheidene personen zich daar borg voor hadden gesteld.
Uit berichten die rond die tijd verschenen moet het een heel luidruchtige vergadering zijn geweest waar vooral de oud-ouderling J. Slot zich duidelijk liet horen en uiteindelijk ook boos uit de vergadering wegliep. Van het ingebrachte plan en alle andere mogelijkheden die die avond werden besproken kwam niets van de grond.

Toch geen gereformeerde school Het waren uiteindelijk enkelen van de meest gegoeden van de Christelijk Afgescheiden gemeente die besloten om alle kinderen van hun geloofsgemeenschap in de gelegenheid te stellen om van de christelijke school gebruik te maken. Een commissie uit hun midden ging naar dominee Van Arkel aan wie zij verklaarden dat zij aan de voorwaarden van het schoolbestuur wilden voldoen. Dit werd op 4 april 1877 in een gezegelde akte vastgelegd en ondertekend door C. Wagenaar, K. Ploeger

Het bleef nog lang onrustig binnen de Christelijk Afgescheiden gemeenschap, want er bleef een groep tegenstand bieden tegen het Christelijk Nationaal Schoolonderwijs. Ook binnen de kerkenraad was met de overeenkomst van 4 april 1877 de kous nog lang niet af. In de praktijk kwam dit het duidelijkst tot uiting toen er bij aanvang van het nieuwe schooljaar in 1877 maar een tiental leerlingen van het openbaar onderwijs overkwamen naar de christelijke school. Het duurde nog tot 1880 voor de neuzen dezelfde richting op stonden, want op 26 januari 1880 werd een voorstel van C. Wagenaar aangenomen waarin stond dat de christelijk gereformeerden allen in dezelfde betrekking tot de school zouden staan als alle andere gebruikers van de school.
Dominee J.D. van Arkel die de rol van intermediair had gespeeld nam in januari 1878 een beroep aan in Bloemendaal, maar zijn naam bleef tot in de 21ste eeuw in Broek op Langedijk aan de Christelijk Nationale School verbonden. Sinds augustus 2019 is de naam veranderd in Christelijk Kindcentrum Het Mozaïek.
Bronnen: De geschiedenis van de Langedijk door dr. D. Langedijk, krantenarchief Regionaal Archief Alkmaar en notulen van de gemeenteraad van Broek op Langedijk 1865 – 1885.