Koud van de Zuidscharwouderkermis thuiskomen. (12.)

Alkmaarsche Courant 26 november 1936, pag. 10:

Het drama te Broek op Langendijk.

Het “Volksblad” is niet tevreden over de behandeling van het drama te Broek op Langendijk. De eisch van den officier van justitie wekte overal groote verwondering. 

Het blad schrijft:

De strafzaken, die gisteren voor de rechtbank te Alkmaar hebben gediend, laten een gevoel van onbehagen achter. Het rechtsgevoel van het volk is gekrenkt, zeide de verdediger van de drie jonge mannen, die wegens “openlijke geweldpleging” moesten terechtstaan. Inderdaad zo is het. Dat moeten wij reeds nu constateeren, zonder ook maar enigszins vooruit te loopen op het vonnis, dat volgende week zal worden geveld.

Wat is er gebeurd? Vier jongelieden, kermisgangers, maken burengerucht, – luid burengerucht, “misbaar” zoo men wil – voor het huis van een brigadier van de veldwacht. De brigadier komt gewapend naar buiten en de jongelieden vertrekken niet aanstonds. De brigadier sommeert, dreigt, gebruikt zijn wapens – eerst schiet hij in de lucht, daarna schiet hij raak. Een mensch wordt gedood. De brigadier ziet zijn taak voor dien nacht geëindigd: “Die menschen hadden hun verzet opgegeven; voor mij was er niets meer te doen”.

Na justitieel onderzoek.

Dat was in September. Intuschen heeft de justitie de zaak onderzocht. Het resultaat van dat onderzoek ervoeren wij gisteren: een strafproces tegen de drie overgebleven kameraden van den doodgeschoten jongenman en een verklaring van den officier van justitie, dat hij het optreden van den brigadier “volkomen dekt”. De geheele behandeling van deze strafzaken geeft een onbehagelijk gevoel. Zoowel de president der rechtbank als de officier overstelpen de verdachten met verwijten . . . . “dat zij het de politie zo moeilijk maken”. De president der rechtbank doet zelfs een beroep op het publiek, wat meer “menschelijkheid” te betrachten in de houding tegenover de politie. Een beroep op de menschlijkheid van den brigadier, die zich volkomen onbewogen toont, nadat hij een mensch heeft gedood, blijft achterwege.

Men kan zich bij het aanhooren van de getuigenverklaringen, van de opmerkingen aan déze en aan gene zijde van de groene tafel en vooral van het requisitoir niet onttrekken aan den indruk, dat deze bescherming van de brigadier – om het sober uit te drukken – door de feiten niet wordt gerechtvaardigd. Vandaar wellicht, dat zij zooveel nadruk, zooveel woorden noodig heeft. Waartoe dient het anders, dat de president tot drie maal toe vol verontwaardiging vraagt, waar een gewone schippersknecht de brutaliteit vandaan haalt, bij een brigadier van de veldwacht te gaan aanbellen? Waartoe dient anders de breedsprakige uiteenzetting door den officier van de moeilijkheden van het beroep des plattelandsveldwachters? En waartoe dient, ten slotte, anders die ontzaglijk zwaar opgewerkte tenlastelegging tegen drie jongelieden ten aanzien van wie geen enkel “geweld” kon worden bewezen?

Te zwaar belast?

Indien de politie op het platteland te zwaar belast is, te lange werktijden moet maken,  richte de officier van justitie daarover zijn verwijt tot de instanties, wie het treft. Dat zijn de autoriteiten, de “werkgevers” van de politie. Wanneer een politieman tot ’s nachts twee uur dienst heeft en om negen uur weer op het appèl moet zijn, deugt zijn dienstrooster niet. Daardoor wordt hij zenuwachtig en geprikkeld; en waartoe dit kan  leiden bewijst het noodlottige schot in den nacht van 21 op 22 September te Broek op Langendijk gevallen. Dat de werktijd inplaats van om twee uur, om drie uur ’s nachts eindigde, brengt hierin niet die groote verandering, die de officier er blijkbaar aan toeschrijft. De daad van den brigadier en de handelingenvan de 4 jongemannen in dien nacht hangen in he juridische beeld van de gebeurtenissen, ten nauwste samen. Vandaar, dat het gisteren wel gebleken voornemen, althans van dézen officier, de handelwijze van den brigadier met zijn autoriteit te dekken, wel moest meebrengen, dat de “misdrijven” der drie jongelieden ontzaglijk worden opgeblazen. Het “openlijke geweld met vereenigde  krachten”, waartegen ons wetboek van strafrecht met een maximum van vier en een half jaar bedreigt en waarvoor de officier ieder dezer tevoren niet of nauwelijks veroordeelde jonge menschen twee jaar in de gevangenis wil werpen, was niet van dien aard, dat de buren van den brigadier er wakker van werden.

Gewekt door  . . . . schoten!

Op één uitzondering na werden de omwonenden pas gewekt . . . . door de schoten of slagen met de sabel op een hard voorwerp (de fiets van één der verdachten) – terecht of ten onrechte – maakte. Dit is een zaak waarover de rechtbank de volgende week haar oordeel zal hebben te geven. Wij laten haar dus verder rusten; deze enkele opmerkingen maken wij slechts om aan te toonen, tot welke consequenties de bescherming van dezen brigadier moest leiden.

Uit gisteren gehouden requisitoir blijkt, dat een nader onderzoek naar de daad van dezen brigadier van het parket te Alkmaar niet valt te verwachten. Het komt ons ten eenen male ondenkbaar voor, dat de hoogere justitieele instanties déze opvatting zullen deelen. Wij zeiden reeds: de rechtsovertuiging van het volk is door dezen gang van zaken geenszins bevredigd. De gisteren in het openbaar afgelegde verklaringen doen zien, dat voor die gekrenktheid van het rechtsgevoel zeker alle aanleiding is. Het is een erezaak voor de Nederlandse justitie, dat deze zaak – wij bedoelen nu, precies uitgedrukt, het optreden van den brigadier der rijksveldwacht – grondig worde onderzocht! De Alkmaarsche rechtbank heeft heden uitspraak gedaan in de zaak van D.S., S.G., en D.K, allen uit Zuidscharwoude en beschuldigd van openlijke geweldpleging tegen een ambtenaar in functie.

De rechtbank heeft – zoals wij heden reeds bulletineerden – elk der verdachten tot één jaar gevangenisstraf veroordeeld.

Zooals uit het uitvoerige rechtbankverslag in onze nummers van Dinsdag en Woensdag j.l. bleek, had de Officier van Justitie tegen elk der verdachten 2 jaar gevangenisstraf geëischt.

De rechtbank overwoog in haar vonnis dat zij de geweldpleging bewezen achtte en geen reden had de ontkenning van de verdachten te aanvaarden.

De rechtbank verwierp verder het betoog van den verdediger, die aanvoerde, dat geen van de verdachten geweld zou hebben gepleegd.

Mede uit algemeene voorzorgen uit een oogpunt van handhaving van het gezag legde de rechtbank bovengenoemde straf op.

Alkmaarsche Courant, 1 december 1936, pag. 17

Mej. J. de W.-R., uit Broek op Langendijk, had op 28 augustus met haar echtgenoot door St.-Pancras gereden, en was daar aangehouden door den brigadier der rijksveldwacht, R.C.v.d. Bosch, die de W. wilde verbaliseeren, omdat zijn achterlicht niet brandde. Hoewel zij natuurlijk feitelijk met de geheele affaire niets te maken had, had mej. R. tegen haar man gezegd “Laat hem maar zijn gang gaan, die schoft”, een opmerking, die de rijksveldwachter begrijpelijkerwijze niet zonder meer accepteerde.

Hoewel verdachte de beleediging hardnekkig ontkende, was haar houding zoodanig, dat haar bewering weinig geloofwaardig was, en zij maakte het er nog veel erger op, toen zij beweerde: “Wanneer ik geweten had wat ik nu weet, zou ik hem nog voor veel meer uitgescholden hebben”.

Eisch ƒ 25.- of 15 dagen hechtenis. Uitspraak ƒ 20.- of 10 dagen.

Alkmaarsche Courant, 3 december 1936, pag. 2

HET DRAMA TE BROEK OP LANGEDIJK.

Stemmen uit het publiek.

Ten aanzien van de veroordeeling van de drie bij het drama te Broek op Langendijk betrokken personen, deelt men ons vandaar mede, dat de uitspraak, een gevangenisstraf voor ieder hunner van een jaar te Broek op Langedijk, wel hoog wordt gevonden. Niet dat de jongelui geen straf zouden hebben verdiend voor hun optreden bij het huis van de veldwachter, doch dat zij daarvoor een jaar moeten boeten, wordt wel wat veel gevonden. De vraag wordt gesteld, hoe hoog de straf zou zijn geweest, als het gevolg van deze gebeurtenissen niet was geweest, dat de jonge K. door den brigadier was doodgeschoten.

Men leeft nog in twijfel over de vraag, of de brigadier zich zal hebben te verantwoorden voor de rechtbank wegens dit droevige gevolg. De veronderstelling werd geopperd, dat dit nog zou geschieden, maar in aanmerking genomen het requisitoir van den officier van justitie is de mogelijkheid zeer groot, dat er van een vervolging niets zal komen. De officier toch heeft daarin het optreden van den brigadier geheel gerechtvaardigd en zal dan zeer waarschijnlijk geen termen aanwezig achten, om tot vervolging over te gaan. Voor de bevrediging van het rechtsgevoel van velen zal het gewenscht zijn, dat, zoo het onderzoek, naar de noodzakelijkheid van het schieten door den brigadier, nog niet gesloten mocht zijn, nauwkeurig wordt onderzocht of deze noodzakelijkheid aanwezig was.

Bij de behandeling voor de rechtbank zijn verschillende verklaringen afgelegd, welke de vraag doen rijzen, waar de drie veroordeelden stonden toen het doodelijke schot werd gelost. Ook de duisternis werd op verschillende wijzen uitgelegd. Voor sommige getuigen was het wel mogelijk, te zien wat zich in het donker op straat afspeelde, terwijl anderen dit niet zouden hebben kunnen zien, hoewel de afstand tusschen de plaats waar het geschiedde, niet veel verder gelegen was en deze getuige het voordeel had van uit het donker naar het lichtte zien van de verderop hangende lantaarn, en de eerstbedoelde getuige dwars over de straat keek.

Dit en nog eenige andere omstandigheden geven aanleiding tot gissingen, welke door een nader onderzoek allicht kunnen worden ontzenuwd.

Geen hooger beroep.

Naar wij heden vernemen, hebben de drie verdachten in hun vonnis berust.

Alkmaarsche Courant, 28 december 1936, pag. 2

DE SCHIETPARTIJ TE BROEK OP LANGENDIJK

Bekentenis van een der veroordeelden.

De schietpartij door den majoor van de rijksveldwacht te Broek op Langendijk, in den nacht van 21 op 22 September waarbij een zekere K. werd gedood, heeft, zooals bekend is, heel wat stof doen opwaaien.

Met verwondering heeft men kennisgenomen van het vonnis, waarbij de drie verdachten tot 1 jaar gevangenisstraf werden veroordeeld. Ter zitting kreeg men door het ontkennen van eenige opzet door de verdachten den indruk dat men te doen heeft gehad me een daad van baldadigheid.

Thans komt de zaak in een ander licht te staan. Een der verdachten, S.G., heeft in het Huis van Bewaring tegenover twee rijksveldwachters bekend, dat er tussen den verslagene en Kr. een afspraak bestond om den brigadier “flink op zijn bast te slaan”. Hierdoor komt vast te staan dat wel degelijk een afspraak bestond om den brigadier aan te vallen en dat deze niet anders heeft kunnen handelen dan hij heeft gedaan.

Het feit dat verdachten van het zware vonnis niet in hooger beroep zijn gegaan, wordt nu duidelijker.

De officier van justitie heeft van de bekentenis procesverbaal laten opmaken.

Wordt vervolgd.

Bronnen en illustraties; Regionaal Archief Alkmaar, Nieuwe Langedijker Courant, Alkmaarsche Courant, Schager Courant, St. Langedijker Verleden en eigen collectie.

Reacties en aanvullingen; kunt u mailen naar schaduwrijklangedijk@gmail.com of via de reactiemodus op deze website.

Geef een reactie