
Het Stationskwartier is de nieuwe naam voor het stationsgebied van Dijk en Waard, aldus het College van Burgemeester en Wethouders en het heeft alles in zich om door te groeien naar een goed bereikbaar en aantrekkelijk stedelijk (OV-)knooppunt, waar belangrijke functies en voorzieningen samenkomen. Het had niet veel gescheeld of Dijk en Waard zou nu geen spoorverbinding hebben gehad als er 167 jaar geleden vooral vanuit Schagen niet een lobby zou zijn geweest om het Nieuwediep/Helder* een spoorwegverbinding te geven met Alkmaar, Castricum, de Zaanstreek tot Amsterdam. In deze serie wil ik u laten zien hoe volgens de kranten uit die tijd die spoorverbinding tot stand is gekomen. De geciteerde krantenartikelen zijn in de oorspronkelijk vorm overgenomen.
Blijkens een bericht in het HNC van 11 november 1858 is de lobby uit Schagen ook gehoord door de Provinciale Staten van Noordholland; “_ Door de Provinciale Staten van Noordholland is eene Commissie benoemd, bestaande uit de heeren: Stakman, Bosse, Verschuer, Opperdoes, Alewijn, Smit, Brugmans, Rahusen, Gulcher, Boelen, Berg en Quarles van Ufford, belast met het onderzoek van nieuwe spoorwegplannen, of verbindingen der bestaande, ten einde daarbij de belangen van dit gewest te bevorderen, en om van dit onderzoek verslag uit te brengen en zoodanige voorstellen te doen, als dat belang zou vorderen.”
Een maand later, op 14 december 1858, komt de spoorlijn ter sprake in de gemeenteraad van Nieuwediep/Helder;
“Verslag gemeenteraad Helder en Nieuwediep van 14 december 1858
_ Aan de vergadering werd voorgelezen eene missive van het raadslid den heer B.R. de Breuk, waarbij, onder opgave van redenen, werd voorgesteld:
b. Het indienen van een adres aan de Tweede Kamer der Staten Generaal, inhoudende het verzoek, dat geene ondersteuning noch in kapitaal, nog in waarborg van renten zal worden toegekend voor een noorder of zuiderspoorweg, zoo lang aan de provincie Noordholland niet dergelijke gunst wordt verleend, voor een aanleggen spoorweg van Amsterdam naar Nieuwediep.
Het tweede voorstel (b.) werd breedvoerig besproken. De leden achtten het niet raadzaam voor als nog tot het indienen van het voorgesteld adres over tegaan, omdat de gemeenteraad reeds vroeger het belang van een Spoorweg tusschen Amsterdam en het Nieuwediep, bij een uitvoerig adres aan de Tweede Kamer der Staten Generaal had aangetoond, en er, nog kort geleden, van regeringswege locale opnemingen voor den bedoelden spoorweg hebben plaats gehad, waarvan de uitslag nog onbekend is. De voorsteller verklaarde in die meening te zullen berusten, onder voorbehoud later op de zaak terug te komen. Daarna werd de zitting gesloten.”
Dat het voor steden belangrijk was om op een knooppunt van wegen en waterwegen aan te leggen was door de eeuwen al bekend. Dat gold ook voor steden die op het knooppunt van spoorwegen lagen en/of wilden komen te liggen. Dat wordt wel bewezen met de opstelling van de gemeente Haarlem naar aanleiding van de aanvraag van een de heren Lebobe en Verrue van Zantvoorde uit Parijs die in februari 1859 bij de regering aanklopten met het verzoek voor een concessie voor de aanleg en de exploitatie van een spoorlijn, die van Nieuwediep/Helder, westwaarts, langs het Noordhollandskanaal naar Alkmaar en vandaar langs Beverwijk tot Haarlem liep en daar zou aansluiten op de Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij (H.IJ.S.M.). Dit plan was duidelijk veel goedkoper in aanleg dan het eerdere plan van Amsterdam, Zaanstreek, Castricum, Alkmaar naar Nieuwediep/Helder en hoewel met een omweg sloot het toch aan op een rechtstreekse verbinding met Amsterdam en de vandaar vertrekkende Rijn-Spoorweg.
Deze ondernemers rekenden wel op financiële ondersteuning door het rijk; “De ondernemers hebben berekend, dat het daartoe benodigde kapitaal zou bedragen 151/2 millioen francs. Zij rekenen op ondersteuning van ’s rijks wege en verzoeken de regering om, door eene subsidie van 25 pct. van het benoodigde kapitaal, tot de daarstelling van dit grootsche plan medetewerken. Ook zijn zij bereid eene waarborgsom te stellen van 600,000 frs. en alle zoodanige voorwaarden aantenemen, als voor eene eerlijke en spoedige uitvoering der werken noodzakelijk mocht worden geacht. “
Nog diezelfde maand nam de gemeenteraad van Haarlem, die het belang van hun stad helder voor ogen hadden, het verzoek aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, inhoudende aandrang op het aanleggen van een spoorweg over die stad naar het Nieuwediep.
De Noordkop wordt wakker.
Op 23 april 1859 steken volgens de Schager Courant van 5 mei 1859 een aantal prominente Noordhollanders de koppen bij elkaar zoals we in het verslag van die krant kunnen lezen;
“Den 23 April heeft te Alkmaar eene bijeenkomst plaats gehad van eenige voorname ingezetenen uit het noorderdeel van deze provincie, met het doel om te beraadslagen over de middelen, die zouden zijn aan te wenden om te geraken tot de daarstelling van een Noord-Hollandschen spoorweg. Na belangrijke discussiën is een comité benoemd, bestaande uit de heeren: Mr. P.A. de Lange, oudburgemeester dezer stad, president; Jonkhr. D.C. Dieu Fontein Verschuir van Heilo, P.A. van der Drift, alle leden der Provinciale Staten van N-Holland, Mr. J.J.H. van Reenen, te Bergen; Hk. Coster Hszn. lid van der stad Alkmaar, J.C. de Leeuw, dijkgraaf van den Anna Paulownapolder en W.J. Hidde Bok, notaris aan den Helder, aan welke beide laatsten het secretariaat is opgedragen. Het comitté is uitgenoodigd, om door alle onder haar bereik liggende middelen, den aanleg van dit thans voor de provincie onontbeerlijk geworden vervoermiddel te bevorderen.”
Het reguliere personenvervoer.
Personenvervoer vond in de 19de eeuw nog voornamelijk plaats over het water per trekschuit en later per stoomschip en over de weg met de diligence.
Tussen de grote steden werden door concessiehouders vaste routes onderhouden volgens een redelijk vast tijdschema. Tussen Hoorn en Alkmaar was er zo’n trekschuitdienst, maar ook tussen Langedijk en Alkmaar.

Tussen Alkmaar en Amsterdam werden er diensten gevaren door de Alkmaarse rederij Alkmaar Pakket van reder Bosman. Die hadden een aanlegsteiger aan de Bierkade in Alkmaar. Toen de treinen al lang en breed tussen Alkmaar en Nieuwediep reden werden de boten van Alkmaar Parket veel ingezet voor schoolreisjes en andere festiviteiten.

Personenvervoer over de Zuiderzee.
In juni 1859 kan men in HNC lezen dat de stoomboot Texelaar weer in de vaart is gekomen nadat deze een nieuwe grotere stoomketel heeft gekregen en op maandag, woensdag en vrijdag ’s morgens om 5 uur vanaf Texel vertrekt en via Nieuwdiep, Wieringen, Medemblik en Enkhuizen naar Amsterdam zal varen en op dinsdag, donderdag en zaterdag ’s morgens om 7 uur langs dezelfde route terug zal varen. “Dit is een verbinding met Noordholland waar nog niet in voorzien was”.
Men was in Noordholland in die dagen nog steeds afhankelijk van vervoer over water.
Om toch te zorgen dat Nieuwediep ook anders dan over het water bereikbaar werd besloot met meerderheid de raad van Nieuwediep in september 1859 om de Tweede Kamer te laten weten; “dat in geval de concessie tot het aanleggen der spoorweg naar het Nieuwediep, met twee millioen subsidie van staatswege en 3 pCt. renteguarantie over zeven millioen, aan de Hollandsche spoorwegmaatschappij wordt toegekend, die raad niet ongenegen zal bevonden worden, voor twee ton gouds daarin deel te nemen.”