Stationskwartier Dijk en Waard heeft een lange voorgeschiedenis. Deel 3.

Het Stationskwartier is de nieuwe naam voor het stationsgebied van Dijk en Waard, aldus het College van Burgemeester en Wethouders en het heeft alles in zich om door te groeien naar een goed bereikbaar en aantrekkelijk stedelijk (OV-)knooppunt, waar belangrijke functies en voorzieningen samenkomen. Het had niet veel gescheeld of Dijk en Waard zou nu geen spoorverbinding hebben gehad als er 167 jaar geleden vooral vanuit Schagen niet een lobby zou zijn geweest om het Nieuwediep/Helder* een spoorwegverbinding te geven met Alkmaar, Castricum, de Zaanstreek tot Amsterdam. In de nu volgende serie wil ik u laten zien hoe volgens de kranten uit die tijd die spoorverbinding tot stand is gekomen. De geciteerde krantenartikelen zijn in de oorspronkelijk vorm overgenomen.

Ook op Urk ontstond behoefte om via het spoor naar Nieuwediep te kunnen. De Schager Courant van 13 oktober 1859 meldt; “Op het raadhuis te Urk is een adres aan Z.M. den Koning ter onderteekening gedeponeerd, waarin adressanten eerbiedig verzoeken, dat ook Urk in het spoorwegnet worde opgenomen. Volgens hun inzien behoefde slechts een dijk gelegd te worden van Urk tot aan het eiland Marken, met eene verbinding van dat eiland aan den vasten wal, om vervolgensmet een spoorweg van Amsterdam naar den Helder vereenigd te worden, waarvan de kosten globaal berekend worden gelijk te staan met die van de doorgraving van Holland op zijn smalst.”

Niet de spoorbaan moet zich aan het volk binden, het volk moet zich naar de spoorbaan schikken.

In het HNC ontspon zich via ingezonden mededelingen een discussie over het feit of de spoorbaan westelijk, dan wel oostelijk moest worden gelegd. Dit gebeurde naar aanleiding van een circulaire die door de in Alkmaar opgerichte “Vereniging tot bevordering van den aanleg van Spoorwegen in Noordholland” naar belanghebbende gemeenten, organisaties en handel was verstuurd.

Op 23 oktober 1859 werd op pagina 2 een anonieme ingezonden brief geplaatst die zich voor de westelijke variant uitsprak;

“INGEZONDEN

De ontworpene “Vereeniging tot bevordering van den aanleg van Spoorwegen in Noordholland.”

Dezer dagen is door de heeren de Lange en de Leeuw, eene gedrukte circulaire, dd. 13 October verspreid, waarbij zij, namens het in der tijd zamengestelde “Comité tot bevordering van Spoorwegen in Noordholland”, voorstellen, met aandeelen van ƒ 10.- de vereeniging op te rigten, waarvan de titel aan het hoofd van het opstel prijkt. Ook wij wenschen van harte, dat de bedoelde spoorwegen zoodra mogelijk tot stand komen, maar, naar ons inziens, is de weg, die de “Vereeniging”, blijkens haar circulaire, wil bewandelen, niet de goede om het beoogde doel te bereiken.

De vierde zinsnede van die circulaire houdt in hoofdzaak in: “dat eenige gelden worden gevorderd om in het bezit te geraken van de noodige plannen, voornamelijk om de verschillende richtingen te vergelijken, die aan eene hoofdlijn kunnen gegeven worden”.

Ons gevoelen is, dat het najagen van dat doel niet in het algemeen belang, en bovendien overbodig is. De regering heeft door den kundigen Ingenieur van den Waterstaat Michaëlis het tracé voor een spoorweg naar het Nieuwediep doen opmeten. Door hem zijn dus reeds “de verschillende rigtingen vergeleken die aan eene hoofdlijn konden gegeven worden”, en, nadat de op het terrein als de beste gekozene rigting door het betrokkene hoofdbestuur was goedgekeurd, heeft hij het plan voor dien spoorweg voltooid. Deskundigen, die het voorregt hadden, dat plan te zien, zeggen dat het eene zoodanige mate van volledigheid heeft, als nog nooit door een concessionaris is bereikt. Want aan die stukken moet zóó weinig ontbreken dat men, des gevorderd, zeer spoedig dien geheelen spoorweg, met al zijn toebehoren, zou kunnen aanbesteden.

Komt er nu een aanvraag om concessie, wat is dan natuurlijker dan dat de regering zal vasthouden aan het door haar goedgekeurde plan, voor welks opneming moeiten noch kosten gespaard zijn, en waarvan de rigting niet dan na rijp overleg is gekozen? Wij betwijfelen dus zeer of de “Vereeniging” al had ze b.v. over ƒ 3000,- te beschikken, een plan zou leveren, dat bij de regering de voorkeur zou erlangen boven het door den rijks Ingenieur Michaëlis uitgewerkte project.

Neen, het komt ons voor, dat het in de circulaire vermelde doel niet het ware is, maar dat hier een adder onder het gras schuilt. Eenigen schijnen er voor te ijveren om den N-H, spoorweg oostwaarts van het Gr. N.-H Kanaal te leggen, en het is aan het najagen van die hersenschim, dat de aandeelen vermoedelijk zouden besteed worden.

Eene rigting beoosten het N-H. Kanaal volgende, moet men minstens twee beweegbare spoorwegbruggen over dat kanaal slaan. Gezwegen nog van de belemmering, die zij èn voor de kanaalvaart èn voor den spoorweg mede brengen, kosten zij zeker te zamen ongeveer een ton gouds, omdat hunne wijdte circa 20 el moet zijn en hunne daarstelling zonder de vaart op het kanaal te stremmen, en dus zonder afdamming, moet geschieden. Daarbij zijn op de doorsnijding van die rigting met de tallooze kleinere kanalen, vaarten, weteringen, slooten, enz. die zij ontmoet, eene menigte bruggen, duikers, enz. noodig, waarvan de kosten, uit hoofde van het terrein, aanzienlijk worden.

Eindelijk moet het meeste zand, voor dezen aanleg benoodigd, zeer ver worden gehaald.

Het regeerings-ontwerp ontgaat deze nadeelen bijna geheel, omdat het zoo veel mogelijk den binnenvoet der duinen volgt. Het is dus vrij wat goedkooper, en daar het even zeer doel treft, waarom zou men het dan verwerpen?

Men voere ons niet te gemoet dat een spoorweg oostwaarts van het kanaal is aan te bevelen, omdat zij meer bevolkte streken doorsnijdt. Deze moeten zich naar den spoorweg schikken, en niet de spoorweg naar hen; de bestaande ijzerbanen bewijzen de waarheid van het systeem.

Gaf de circulaire als doel der “Vereeniging” op het bevorderen van de uitvoering van het door toedoen der Regering met zorg uitgewerkte “spoorweg-ontwerp door Noordholland”, dan zouden wij iedereen aanraden, deelgenoot te worden.

Maar nu is het voor hem, die eenigzins wil nadenken, duidelijk dat de bemoeijingen der “Vereniging” tot onderhandelingen met de regering moeten aanleiding geven, die, als zij vrij blijven van spanning, toch altijd moeten leiden tot vertraging van den uitslag, en alzoo niet tot bevordering van het spoedig tot stand komen van den bedoelden spoorweg. Hoezeer ook wij tot den aanleg van dien weg wenschen medetewerken, moeten wij echter in gemoede aanraden om aan de in de gemelde circulaire vervatte uitnoodiging geen gehoor te geven, daar wij in het tot stand komen van de bedoelde “Vereniging” niet dan belemmering zien voor deze spoorwegzaak.                                                         A.B.C.”

Een week later heeft het HNC een uitgebreide reactie van het Comité tot bevordering van den aanleg van Spoorwegen in Noord-Holland in huis en deze is zo uitvoerig dat de redactie hem in tweeën knipt en het eerste deel op 30 oktober 1859 en het tweede deel op 3 november 1859 plaatst.

Hieronder de reactie;

“INGEZONDEN

Aan de redactie van de Heldersche en Nieuwedieper Courant!

In nummer 85 van uwe courant is door eenen ongenoemde de ontworpen-vereeniging tot bevordering van den aanleg van spoorwegen in Noordholland aangevallen.

Ik behoor niet tot hen, die omdat iets anoniem wordt geschreven, het minder achten. De naam doet zeer weinig ter zaak, de bedenkingen, die men oppert kunnen alleen gewigt hebben, en wanneer mijn naam onder dit schrijven plaats, is het alleen omdat ik reken als president van het comité dat het plan voorstelde, een antwoord te overwegen.

Wat is en wat wil het comité?

Eenige maanden geleden had te Alkmaar een vrij talrijke bijeenkomst plaats, waarbij de overtuiging werd uitgesproken, dat indien men in Noordholland eenen spoorweg wilde, Noordholland niet met de armen over elkander mogt blijven zitten, geduldig afwachtende, of onze kleinkinderen dien spoorweg eens te zien zullen krijgen.

Men begreerp, dat zoo wij zelven nog in dezen spoorweg ons zouden willen verheugen, wij zelven ook langs alle wegen moesten werkzaam zijn, om dien aanleg te bevorderen.

Die vergadering noodigde de heeren Jhr. De Dieu Fontein Verschuir van Heilo, P.A. van der Drift, Mr. J.H.H. van Reenen, H. Coster HZ., J.C. de Leeuw, W.J. Hidde Bok en mij uit zich als eene commissie onder den titel van comité ter bevordering van den aanleg van spoorwegen in Noordholland te constitueren als een middelpunt voor allen, die den aanleg van den spoorweg wilden bevorderen, en in het bijzonder om in het algemeen in bepaalde overweging te nemen, wat tot bereiking van het doel kon worden aangewend.

In die vergadering, waarin de leden dier commissie, ofschoon geenzins blind voor de bezwaren van de taak, waarmede zij te worstelen zouden hebben, zich de vereerende keuze lieten welgevallen, is ook reeds ter sprake gekomen, de vraag of de gecommitteerden een bepaald plan zouden ondersteunen; maar in hoevele opzigten de taak der gecommitteerden door eene bepaalde lastgeving meer gemakkelijk zoude zijn geworden, de bedenking daartegen, dat niemand in staat was vooralsnog te beoordeelen, wat het meest wenschelijk plan was, dat men het comité niet door een onberaden lastgeving, die later blijken zoude afkeurenswaardig te zijn moest binden, moest ieder daarin doen berusten.

Wat als comité door ons verrigt is, schijnt mij toe hier minder noodig, minder geschikt voor mededeeling. Wij zullen aan hen, die door hunne toegezegde bijdragen toonen, dat zij eene vereeniging van alle belangstellenden niet afkeuren, volledig mededeeling doen.

Intusschen acht ik het niet onnoodig een enkelonderwerp onzer overwegingen aan te stippen. Het comité had eene onbepaalde lastgeving; maar wat is een comité zonder plan?

De vergadering, die in Alkmaar bijeen kwam had toch geen comité benoemd, om even onkundig te blijven, als zij zelve was. Bij geruchte, immers niet veel zekerder dan bij geruchte, wisten wij, dat er een spoorwegplan bij de regering was. – Niemand liever dan het comité zoude zoodanig plan als het goed was ondersteunen, maar wij meenden, dat niemand daarvan kennis droeg dan de ambtenaren van den waterstaat en nu erkennen wij gaarne, dat wij voor de uitstekende bekwaamheid onzer ambtenaren van den waterstaat den hoogsten eerbied hebben, en een zeer groot vertrouwen in hun oordeel stellen, maar wij achten ze niet onfeilbaar en in de materie, die ons bezighoudt, mogen wij groot vertrouwen hebben in hunne berekeningen, wij achten hen, wanneer het niet technisch gedeelte van het vraagstuk betreft, niet zoo uitsluitend bevoegd om altijd in het hoogste ressort over de keuze in de lijnen te oordeelen. – Zij wisten zelfs niet dat eene beoordeeling daarvan onbepaald aan hen was opgedragen.

Het comité moest plannen kennen voor het enig plan kon ondersteunen, maar bovendien het comité moet zich met personen, met de regering in betrekking stellen. – Wij hebben nu reeds de ondervinding opgedaan, dat wij het comité iets verwezenlijks uitrigten, iets meer doen dan zijne krachten in requesten en circulaires verspillen, er geld moet zijn, dat er in sommige gevallen betrekkelijk veel geld moet zijn. Dat de zeven leden van het comité, alle die uitgaven zich zouden laten welgevallen, boven alle opofferingen van tijd (onaangenaamheden die ieder wachtdie aan de weg timmert niet gerekend) zal niemand verlangen.

Maar het comité kleefde een tweede gebrek aan, het zweefde, indien in het zoo eens noemen mag, in de lucht. – Zijn eenige steun op het publiek was eene toevallig bijeen gekomen vergadering, die dadelijk uiteen gegaan geen bestaan achterliet.

(Wordt vervolgd)

HNC 3 november 1859, pag. 3

(Vervolg en slot van ons vorig Nummer.)

Aan de redactie van de Heldersche en Nieuwedieper Courant!

Het comitée zocht eerst zijn steun in de besturen van twee voorname gemeenten, van welke men mag veronderstellen, dat hoe de spoorweg ook gelegd moge worde, hun territoir een paar belangrijke stations zouden opleveren den Helder en Alkmaar.

Wij verzochten van de besturen dier gemeenten geld, onder de verpligting,  van aan hen rekenschap te doen van ons beheer. – De grond tot die aanvrage was de overtuiging, dat die besturen een aanzienlijk deel der bevolking, die belang heeft bij den spoorweg vertegenwoordigden. Beide besturen vonden zwarigheid het verzoek toetestaan. Ik behoef niet te vermelden, welke motives tot die afwijzende beschikking direct en indirect geleid hebben. – Ofschoon ze niet volkomen deelende, erken ik daarvan het gewigt. Maar in EeEen opzigt verheug ik mij over de afwijzende beschikking – in zoo ver als daardoor een ander plan tot rijpheid kwam, om een beroep te doen op het publiek. Wij vragen eene kleine bijdrage van hen, die belangstellen in een spoorweg, die het Nieuwediep met Amsterdam over Alkmaar verbinden zal, niet voor ons, maar voor de zaak.

Wij hebben daarom onze circulaire op den voorgrond gesteld, dat zoodra wij verslag zullen hebben gedaan van onze verrigtingen en van onze bedoelingen wij als comitéonze betrekking neerleggen, om door de belangstellenden zelve hun comité te doen verkiezen. Nu komt het voor mij voor, dat in dit voorstel eenigermate eene proef ligt opgesloten, of er ware belangstelling in een spoorweg bestaat. Ik meen hier drie soorten van personen te mogen aannemen. Zij die geen tien gulden voor een spoorweg over hebben.

Er zijn er nog zoo – Er zijn nog, die niettegenstaande de tastbare voordeelen van verbeterde communicatien te water en te land toch gelooven, dat een nog grootere verbetering, in het vervoer nadeel zoude zijn. Zij die zoo denken zijn niet groot in getal. Indien het publiek welzijn hun inderdaad ter harte gaat, behoorden zij een comité te vormen, om het aanleggen van spoorwegen met alle kracht tegentegaan.

Er zijn er, die die gelooven dat een spoorweg van zelf er zal komen – b.v. de heer A.B.C. in uw blad die (misschien zeer teregt) opgetogen is over de opneming van den heer Michaëlis. – Ik geloof ook dat die spoorweg zal komen; maar als de Noorder- en Zuider-spoorwegen en de doorgraving van Holland op zijn Smalst, millioenen schats zullen hebben geobsorbeerd, en groote renten-guarantie zullen hebben verkregen, en Noordholland niets van zich laat hooren; dan de naauw merkbare zuchten over miskenning, die een gemeente bestuur of kamer van koophandel van tijd tot tijd in de gedaante van een request zal slaken, dan zal de daarstelling van jaar tot jaar verschoven worden, dat het tegenwoordig geslacht die spoorweg alleen in zijne droomen zal gezien hebben.

Van hen, die geloven dat die spoorwegen stilzittende, afwachtende, als van zelve ons zullen geworden, verwacht ik evenmin bijdragen. Ik neem alleen de vrijheid voor zulke geloovig vertrouwenden op te merken, dat vooral in onze negentiende eeuw de regel geldt, dat die geholpen wil worden, zelve de handne uit de mouwen moet steken.

Eindelijk zijn er, die waarlijk belangstellen, die gaarne willen medewerken en eene geringe opoffering daarvoor over hebben. Hen willen wij vereenigen om aller krachten tot een doel te rigten. – Zoodra die vereeniging in het leven is geroepen heeft het comité afgedaan, de vereeniging treed in zijne plaats om te beslissen wat er gedaan zal worden. Bij de rondgezonden circulaire wordt geene enkele voorwaarde gesteld die de vereeniging zoude binden. – Zelfs indien die vereeniging van ons gevoelen zal afwijken en oordeelen dat er geen plannen noodig zijn, dat de gelden in eene andere rigting besteed moeten worden, zij zal daarin oppermagtig beslissen. Het is dus zeer ongerijmd het comité reeds de bedoeling toe te dichten om het spoor oostwaarts langs het kanaal te doen leggen. – Hoe zou het die bedoeling kunnen hebben, daar het de uitvoerbaarheid in het geheel niet kan beoordeelen.

De heer A.B.C. zegt, dat hij iedereen zoude aanraden om deelgenoot te worden van de vereeniging, indien de circulaire als doel opgaf, “het bevorderen van de uitvoering van het door toedoen der regering met zorg uitgewerkt spoorweg-ontwerp door Noordholland”.

Wij merken op, dat om zoodanige bepaling te maken, het comité ten eenenmale onbevoegd zoude zijn geweest; het comité oordeelde het ongepast eenigermate de vereeniging te binden. Maar bovendien, om zoodanige bepaalde aanbeveling van een eenige lijn te doen, zoude zij niet alleen kennis moeten hebben van die ontwerpen der regering, maar ook van de bezwaren die andere rigtingen opleverden. Dit zal een onderzoek vorderen waarmede kosten gepaard gaan en om die kosten te kunnen maken, noodigen wij uit eene vereeniging te vormen.

Het geheele verschil tusschen den heer A.B.C. en he comité lost zich dus hierin op:

dat A.B.C. de vereeniging met kracht wil bevorderen indien zij de regeringsontwerpen, die niet openbaar bekend zijn, wil aannemen.

Het comité wil de vereeniging vrijlaten te onderzoeken, of die ontwerpen inderdaad de beste zijn, en acht zich onbevoegd om reeds de vereeniging aan den band van een regerings-ontwerp te leggen.

ALKMAAR, 26 October 1859. P.A. de Lange.”

In dezelfde krant als de hierboven beschreven ingezonden mededeling verscheen op de eerste pagina een artikel over de toegenomen druk op regering en H.IJ.S.M. om een spoorweg naar Nieuwediep aan te leggen. Aan de uitvoering van de in 1856 afgegeven concessie aan Guillaume Morel te Parijs wordt ernstig getwijfeld. De roep om een spoorwegverbinding wordt steeds groter. Ook in Schagen begint men zich te roeren en de Schager Courant plaatst op 3 november 1859 de volledige tekst van de circulaire die door het ‘Comité tot bevordering van den aanleg van Spoorwegen in Noord-Holland’ was verzonden en die door de burgemeester van Schagen aan de redactie in handen was gegeven;

“De ondergeteekenden, Mr. P.A. de Lange, Jonkhr, D.C. de Dieu Fontein Verschuur van Heiloo, P.A van der Drift, Mr. J.J.H. van Reenen, H. Coster Hz., J.C. de Leeuw en W.J. Hidde Bok, te zamen uitmakende het Comité tot bevordering van den aanleg van Spoorwegen in Noord-Holland, nemen de vrijheid zich bij deze tot Ued. te wenden, met een verzoek, hunnes inziens in het belang dezer provincie, wier welzijn zij veronderstellen dat U ter harte gaat.

Toen aan de ondergeteekenden, in April dezes jaars, de vereerende maar moeilijke taak werd opgedragen, om te trachten eindelijk Noord-Holland in het bezit der lang gewenschte spoorwegen te brengen, hebben zij dadelijk met de meeste inspanning overwogen, welke middelen daartoe konden worden aangewend.

Zij hebben gemeend dat moest worden gehandeld en dat men niet door uitvoerige adressen tot het doel kon geraken, maar door krachtsontwikkeling, die wezenlijk deed blijken, dat Noord-Holland spoorwegen wil.

Het is hun voorgekomen, dat het noodig is plannen te bezitten, die voornamelijk zouden moeten strekken, om de verschillende rigtingen, die aan ene hoofdlijn kunnen worden gegeven onderling te vergelijken, opdat daaruit dan met juistheid zou kunnen worden afgeleid, welke sommen benoodigd zijn. Dat men zich zoowel me het Gouvernement als me personen, in staat en bevoegd om de concessie aantevragen, in verbinding moes stellen, enz., en al de leden van het comité zijn bereid, ieder naar zijn vermogen en opoffering van tijd en moeite daartoe medetewerken, doch het zal wel geen betoog behoeven, dat, zal men werkelijk met kracht te werk gaan, eenig fonds wordt gevorderd, om de noodzakelijke uitgaven te dekken, en welk fonds niet alleen door de leden van het comité kan worden bijeengebragt.

Ter verkrijging van dat fonds wenscht het comité een middel te beproeven, dat tevens enigermate den maatstaf zal aangeven, voor de belangstelling, die de pogingen om aan Noord-Holland eenen spoorweg te verschaffen mogen ondervinden.

De ondergeteekenden hebben de eer daartoe voortestellen:

1o. dat zij, die belang stellen in den aanleg van spoorwegen in Noord-Holland, daarvan doen blijken, door zich, bij onderteekening van nevengaand billet, te verbinden tot de storting van minstens ƒ 10,-;

2o. zij, die deze bijdrage verstrekken, zullen worden aangemerkt als leden eener vereeniging tot bevordering van de aanleg van Spoorwegen in Noord-Holland.

3o. bij eene gewenschte deelneming, zullen zij die hunne bijdrage hebben toegezegd, door de zorg van het comité, tot het houden eener algemeene vergadering te Alkmaar bijeengeroepen worden, in welke vergadering in de eerste plaats door de aanwezigen zal worden beslist, of er van genoegzame deelneming is gebleken, om de vereeniging als gevestigde te beschouwen.

4o. in genoemde vergadering zal het comité verslag doen van zijne verrigtingen tot heden en zijne verder uitzigten, doch zich daarna onmiddellijk als ontbonden beschouwen, ten einde door de vergadering, bij meerderheid van semmen, een nieuw comité zou kunnen worden opgerigt, belast met de taak om zoo mogelijk het aangevangen werk te voltooijen;

5o. deze vergadering zal later, zoo noodig, op nieuw door het te formeren comité worden belegd, en aan haar rekening worden gedaan van de bijeengebragte gelden;

6o. in deze vergadering zal door ieder deelgenoot zooveel stemmen worden uitgebragt, als het aantal aandeelen ad ƒ 10,- bedraagt, waarvoor door hem is ingeschreven;

7o. de leden der vereeniging kunnen zich bij de vergadering laten vertegenwoordigen. Het bewijs van aandeel kan strekken tot qualificatie van den gemagtigde;

8o. over de ingeschreven gelden zal worden beschikt tegen kwitantie vantwee der leden van het nieuw te benoemen comité, daartoe door de vergadering te magtigen;

9o. het nieuw te benoemen comité zal verplicht zijn om, zooveel enigszins mogelijk is, te zorgen, dat de gedane stortingen worden gerestitueerd, uit de eerste gelden die werkelijk voor den aanleg van spoorwegen zullen worden bijeengebragt.

De ondergeteekenden dit voorstel aan Uwe overweging onderwerpenden, eindigde met de verklaring, dat mogt deze poging mislukken, hun niets overblijft dan zich te ontbinden, in de hoop, dat dan spoedig andere handen, krachtiger dan de hunne, met beter gevolg de taak, die hun werd opgedragen, zullen mogen voltooijen.”

Van ganscher harte juichen wij dit plan toe, en zijn overtuigd dat door het comité, geen doelmatige maatregel kon worden genomen, op deze wijze toch, zal ten duidelijkste blijken, in welk gedeelte van deze provincie, de meeste deelneming gevonden wordt, dat is waar de grootste behoefte wordt gevoeld aan een middel van vervoer, dat in den tegenwoordigen tijd, schier onmisbaar is.

Met genoegen kunnen wij hierbij voegen dat vele ingezetene ons gevoelen ten deze, ten volle schijnen tedeelen; vermits, als wij wel onderrigt zijn, reeds alhier circa 50 aandeelen zijn genomen, waaronder 15 door de Gemeente zelve.

Mogten allen, die daartoe eenigermate in staat zijn, alsmede de omliggende plaatsen, als daar zijn Barsingerhorn, Winkel, de geheele Langedijk, dit voorbeeld volgen en wij twijfelen geenszins aan den goeden uitslag.”

De circulaire werd in de raadsvergadering van de gemeente Schagen op 31 oktober 1859 uitvoerig besproken, zoals in het verslag staat te lezen;

Gelezen eene Circulaire van het Comité tot bevordering van den aanleg van spoorwegen in Noord-Holland gevestigd te Alkmaar van 13 October jl. strekkende tot het bijeenbrengen van gelden in aandeelen van ƒ 10- ter bekostiging van de voorlopige werkzaamheden tot het verkrijgen van een spoorweg. Na voorlezing dezer Circulaire werd door den heer Voorzitter de vraag gedaan of ook van wege de gemeente daartoe aandeelen zullen worden genomen, waartoe na overweging werd besloten en hierna over het aantal te nemen aandeelen bij meerderheid van stemmen besloten tot het deelnemen voor vijftien aandeelen.”

wordt vervolgd.

Geef een reactie