Stationskwartier Dijk en Waard heeft een lange voorgeschiedenis. Deel 5.

Het Stationskwartier is de nieuwe naam voor het stationsgebied van Dijk en Waard, aldus het College van Burgemeester en Wethouders en het heeft alles in zich om door te groeien naar een goed bereikbaar en aantrekkelijk stedelijk (OV-)knooppunt, waar belangrijke functies en voorzieningen samenkomen. Het had niet veel gescheeld of Dijk en Waard zou nu geen spoorverbinding hebben gehad als er 167 jaar geleden vooral vanuit Schagen niet een lobby zou zijn geweest om het Nieuwediep/Helder* een spoorwegverbinding te geven met Alkmaar, Castricum, de Zaanstreek tot Amsterdam. In de nu volgende serie wil ik u laten zien hoe volgens de kranten uit die tijd die spoorverbinding tot stand is gekomen. De geciteerde krantenartikelen zijn in de oorspronkelijk vorm overgenomen.

1860.

Met de komende behandeling van de Spoorwegwet in de Tweede Kamer over de aanleg van de spoorlijn van Amsterdam naar Nieuwediep was het belangrijk dat de politieke druk vanuit de provincie richting Den Haag werd opgevoerd. Op 11 juli 1860 laten, op voorstel van 16 leden, de Provinciale Staten van Noord-Holland de regering weten dat zij in vergadering de keus hebben gemaakt voor de richting van de spoorweg van Amsterdam naar Nieuwediep door het volkrijkste gedeelte van de provincie te laten lopen.

Het HNC van 15 juli 1860 omschrijft dat als volgt;

“_ In de vergadering der Provinciale Staten van Noordholland van jl. woensdag den 11den dezer, is op voorstel van een der leden besloten,  aan Gedeputeerde Staten op te dragen, een adres te rigten aan Z.M. den koning en de Staten-Generaal, houdende, dat de Provinciale Staten van Noordholland het zeer wenschelijk achten, dat het bij de Hooge regering in behandeling zijnde spoorweg-ontwerp moge worden aangenomen en da, wat betreft de lijn in deze provincie, deze zal worden gelegd van Amsterdam naar het Nieuwediep door het meest bevolkte gedeelte. Voorzeker zullen allen, wien de welvaart onzer provincie ter harte gaat, dit besluit der Prov. Staten toejuichen en den wensch koesteren, dat deze poging met een gunstigen uitslag mag worden bekroond.”

Het HNC doet op 29 juli 1860 verslag van de vergadering op 26 juli 1860 van de Tweede Kamer;

“_ Belangrijk vooral voor de gemeente was de zitting van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van Donderdag den 26 dezer. Aan de orde was de beraadslaging over den aanleg ven een spoorweg van hier naar Amsterdam. Door de regering was voorgesteld, dat de rigting dier lijn zou zijn door de Zaanstreek of langs Haarlem. Eene wijziging van onzen afgevaardigde, den heer v. Foreest, om bepaaldelijk de rigting over de Zaanstreek aan te nemen, werd met 41 tegen 50 stemmen verworpen, gelijk mede eene voorgestelde wijziging van den heer v. Heukelom, om de rigting eerst later bij de wet te bepalen. Het geheele art. 2, bevattende de bepaling der verschillende lijnen in de onderscheidene gewesten des lands me de rigiting naar de grenzen, werd vervolgens met 49 tegen 23 stemmen, en in de zitting van gisteren het geheele ontwerp met gelijke meerderheid aangenomen. Wij verheugen ons, dat eindelijk door onze Vertegenwoordiging deze besluiten zijn genomen, die voorzeker in ruime mate zullen strekken om den bloei en de welvaart der verschillende daarbij betrokken provincien en van het geheele vaderland te bevorderen.”

De Schager Courant heeft minder woorden nodig, blijkbaar omdat op dat moment nog steeds geen keus is gemaakt over de route die de spoorlijn zal gaan nemen. Zij volstaan met; “In de zitting van de Tweede Kamer der Staten Generaal van Vrijdag 27 juli jl. is het ontwerp der wet TOT AANLEG VAN SPOORWEGEN VOOR REKENING VAN DEN STAAT, aangenomen met 49 tegen 23 stemmen.”

In Den Helder krijgen de inwoners via de HNC van 5 augustus 1860 op pagina 1 in ieder geval meer informatie over het wetsontwerp dat aan de Eerste Kamer zal worden voorgelegd;

_ Het gewijzigde ontwerp van wet betreffende het doen aanleggen van spoorwegen voor rekening van den Staat, zooals het thans aan het oordeel der Eerste Kamer zal worden onderworpen, luidt als volgt:

Art. 1. Voor rekening van den Staat worden aangelegd spoorwegen, langs de lijnen in het volgend artikel vermeld.

Art. 2. Deze lijnen loopen: van Arnhem, langs Zutphen, Deventer, Zwolle, Meppel, Steenwijk, Heerenveen, tot Leeuwarden; van Harlingen langs Franeker, Leeuwarden, Groningen, Winschoten, naar de Hannoversche grenzen; van Groningen, langs Assen, naar Meppel; van Zutphen, langs Goor, Hengelo, Enschede, met één of twee vertakkingen, naar de Duitsche grenzen; van Maastricht of Meerssen, langs Roermond, Venlo, Helmond, Eindhoven, Boxtel, en Tilburg tot Breda; van Rosendaal, langs Bergen op Zoom, Goes, Middelburg tot Vlissingen; van Venlo naar de Pruissche grenzen; van Utrecht langs Kuilenburg, Zalt-Bommel, ’s Hertogenbosch tot Boxtel; van Rotterdam, langs Dordrecht, Willemsdorp, Moerdijk tot Breda; van Amsterdam door de Zaanstreek, of van Haarlem, langs Alkmaar tot het Nieuwediep.

Art. 3. Met den aanleg wordt, zooveel mogelijk gelijktijdig, aangevangen op de volgende punten: te Arnhem voor den weg naar Leeuwarden en naar de Duitsche grenzen; te Harlingen voor den weg naar de Hannoversche grenzen, te Breda en te Maastricht of te Meerssen; te Rosendaal voor den weg naar Vlissingen; te Utrecht voor den weg naar Boxtel; te Breda voor den weg naar Rotterdam; te Nieuwediep voor den weg naar Amsterdam of naar Haarlem.

Met den aanleg van den weg van Groningen naar Meppel wordt aangevangen, nadat de weg van Harlingen naar de Hannoversche grenzen zal zijn voltooid.

Art. 4. De wet bepaald de wijze van exploitatie.

Art. 5. Jaarlijks wordt voor den aanleg der in art. 2. genoemde spoorwegen ten minste tien millioen gulden op de staatsbegrooting uitgetrokken.

In Schagen lijkt de vlag al uit te gaan als blijkt dat de wet door de Tweede Kamer al is aanvaard en blijkbaar vooral omdat de Heer van Foreest bij amendement heeft voorgesteld om de spoorlijn door het volkrijkste gebied, de oostelijke route, te laten lopen.

SC 16 augustus 1860, pag. 1

Spoorweg tusschen Alkmaar en het Nieuwediep

De Spoorwegwet, is bij groote meerderheid, door de tweede Kamer der Staten Generaal aangenomen; de spoorwegen zullen geheel voor rekening van het Rijk worden daargesteld, alleen ontbreekt nog de bekrachtiging door de Eerste Kamer die wij vertrouwen dat spoedig zal volgen. De lijnen die de onderscheidene deelen van ons Koninkrijk zullen doorsnijden zijn allen aangewezen, behalve die van Amsterdam naar het Nieuwediep; de Regering liet, bij de discutiën dienaangaande, in het onzekere of dezelve over Haarlem of wel over de Zaanstreken zal loopen; wij hopen in het belang der onderneming, dat het laatste geschiede; doch hoe ook die questie worde beslist, altijd nog rijst de vraag: welke route zal van Alkmaar naar het Nieuwediep worden gevolgd?

Wel heeft de Heer van Foreest, waarvoor wij onze erkentelijkheid betuigen, bij amendement voorgesteld om bij de wet te bepalen, dat de weg door het volkrijkste gedeelte van Noord-Holland zou loopen; doch zijn voorstel mogt, bij de meerderheid der Kamer, geen bijval vinden. Wat zal Noord-Holland, tusschen Alkmaar en het Nieuwediep, met een spoorweg gebaat worden indien dezelve ten westen van het Noord-Hollandsch kanaal, langs en door de duinen, wordt aangelegd?

Die aanleg, dat valt niet te ontkennen, zal minder kosten en op vasteren grond zijn, maar men mag niet over het hoofd zien, dat alsdan een traject zoo lang als dat tusschen Leiden en Rotterdam langs ’s Gravenhage, of wel dat tusschen Utrecht en Rotterdam, door eene afgelegene, schier onbevolkte en onbereikbare streek zou worden afgelegd, en de opbrengst bijgevolg hoogst gering zou zijn, terwijl daarentegen bijaldien de rigting ten oosten van het kanaal werd genomen, dit vervoermiddel bereikbaar werd gesteld, niet alleen onmiddellijk voor meer dan 30, zeer welvarende Gemeenten, uitmakende de aanzienlijke bevolking van 40 à 50 duizend zielen, maar daarenboven voor al de dorpen in Noord-Holland, in de rigting van Medemblik en Hoorn, die alsdan immers gemakkelijk met de stations van den spoorweg zouden te verbinden zijn, en waardoor ontegenzeggelijk het gebruik en de inkomsten van dien weg zeer aanzienlijk zouden worden uitgebreid.

Begrijpt, Gemeente Besturen! en Ingezetenen van Noord-Holland! begrijpt uw belang, het geldt eene levenskwestie – wendt U als een man, ter bereiking van dat doel tot de Hooge regering, – stelt hare belangen naast de uwe, en wij twijfelen geenszins aan een’ goeden uitslag.

Regering neemt meer leiding.

In augustus 1860 is de regering in Nederland zover dat zij besluiten om de aanleg van de spoorwegen zelf ter hand te nemen.  Bartholomeus baron Sloet tot Oldhuis (1807-1884) was president van de raad van toezicht op de spoorwegen en Leopold J.A. van der Kun (1801-1864), hoofdinspecteur van Rijkswaterstaat werden in een commissie benoemt om de uitvoering van het spoorwegnet in goede banen te leiden.

Van der Kun had in die jaren heel wat goede ingenieurs aan het werk en één er van was Nicolaas Theodorus Michaëlis, op 3 december 1824 te Brussel geboren en overleden te ’s Gravenhage op 23 mei 1904. Hijhad zijn opleiding genoten aan de Koninklijke Akademie te Delft en was op 1 oktober 1846 als aspirantingenieur-surnumerair (overtallig) in dienst gekomen bij Waterstaat. Liep als aspirantingenieur mee bij de aanleg van het kanaal van Maastricht naar Luik en vanaf april 1849 was hij aspirantingenieur in Zeeland. In januari 1853 werd hij overgeplaatst naar de Haarlemmermeer. Hij maakte daar grote naam bij het stoomgemaal van Lijnden. Zijn naam als ingenieur was gevestigd, was betrokken bij de bouw van een stoomgemaal voor Rijnland, vernieuwde hij de Hanepraaisluis aldaar om vervolgens op 15 april 1858 als standplaats Den Haag te krijgen waar hij direct onder Van der Kun in de algemene dienst werd aangesteld. Van der Kun benutte zijn kwaliteiten optimaal en hij werd op veel plaatsen in het land ingezet om projecten op te starten. Zo moet Michaëlis in 1859 in Noordholland landmetingen hebben gedaan om de spoorlijn uit te zetten van Alkmaar langs de duinen naar Helder en Nieuwediep. Hij had ook een heel goede naam opgebouwd als het op bouwen van bruggen aankwam en zo kwam hij op 1 april 1860 in Hoorn terecht. Op 1 oktober 1860 werd hij aangesteld bij de aanleg van het spoorwegnet en in die hoedanigheid kwam hij als ingenieur in Alkmaar. Voor de aanleg Alkmaar naar Nieuwediep via de oostelijke route moesten er heel wat bruggen worden gebouwd, waarvan twee heel belangrijke over het Noordhollandskanaal. Hij is kwartiermaker geweest, want lang is hij hier niet gebleven. Per 1 juli 1861 werd hij alweer overgeplaatst voor de spoorwegaanleg in en bezuiden Rotterdam.

Zijn aanwezigheid in Noord-Holland werd door de kranten wel opgemerkt.

De HNC van 11 oktober 1860, pagina 1, vertelt daarover het volgende;

_ Dezer dagen is hier geweest de Ingenieur van den Waterstaat Michaëlis, belast met het uitvoeren van den spoorweg van hier naar Alkmaar en verder. Die komst had ten doel het bespreken van de plaats alwaar het station zal komen, waartoe die Ingenieur met den Burgemeester en met den Luitenant-kolonel, eerstaanwezend Ingenieur conferentien heeft gehad.

wordt vervolgd.

Geef een reactie