Stationskwartier Dijk en Waard heeft een lange voorgeschiedenis. Deel 6.

Het Stationskwartier is de nieuwe naam voor het stationsgebied van Dijk en Waard, aldus het College van Burgemeester en Wethouders en het heeft alles in zich om door te groeien naar een goed bereikbaar en aantrekkelijk stedelijk (OV-)knooppunt, waar belangrijke functies en voorzieningen samenkomen. Het had niet veel gescheeld of Dijk en Waard zou nu geen spoorverbinding hebben gehad als er 167 jaar geleden vooral vanuit Schagen niet een lobby zou zijn geweest om het Nieuwediep/Helder een spoorwegverbinding te geven met Alkmaar, Castricum, de Zaanstreek tot Amsterdam. In deze serie wil ik u laten zien hoe volgens de kranten uit die tijd die spoorverbinding tot stand is gekomen. De geciteerde krantenartikelen zijn in de oorspronkelijk vorm overgenomen.

De oostelijke route via Heerhugowaard komt in zicht.

In de tweede helft van oktober 1860 begint men toch echt te geloven dat de nieuwe spoorlijn van Alkmaar naar Nieuwediep ten oosten van het Noordhollandskanaal zal gaan lopen. Het HNC van 18 oktober 1860, pag. 2 meldt;

_ Men leest in de Alkmaarsche Courant:

“Bij de belanghebbende gemeentebesturen circuleert een adres aan Z. Exc. den Minister van Binnenlandsche Zaken, vragende den aanleg van den Rijksspoorweg van den Helder door den Anna Paulowna polder naar de Oude Sluis, van daar door den Zijpe naar Schagen en verder van het Oude Niedorper Verlaat door den Heer-Hugowaard, langs Broek op Langendijk, over St. Pancras en Alkmaar.

En de Schager Courant weet op dezelfde dag, 18 oktober 1860, pag. 1 te melden dat twee dagen eerder de commissie voor de aanleg van de Staatsspoorwegen de gemeente heeft bezocht;

Gisteren (maandag 16 October) heeft de, door den Koning benoemde, commissie voor den aanleg der Staats-spoorwegen, onze gemeente bezocht ten einde, in loco, te onderzoeken, in hoeverre aan het plan door 26 gemeentebesturen onlangs den Minister bij request aangeboden, gevolg zal kunnen gegeven worden, om namelijk de lijn te trekken van het Nieuwediep, door den Anna Paulowna Polder – langs Schagen – het Niedorper Verlaat – door den Heer Hugo Waard naar Alkmaar – in plaats van langs de duinen.

Wij twijfelen, geenszins aan een gunstig rapport dier Commissie; vermits wij de volle overtuiging hebben dat de gesteldheid van de grond geene bezwaren kan opleveren. Veel zal nog afhangen tot het bereiken van het bovengenoemde doel, van de medewerking der eigenaren wier landerijën zullen worden onteigend; hoe gemakkelijker het der Commissie gemaakt wordt des te eerder toch zal genoemde rigting tot stand komen – men verlieze dus niet uit het oog dat, voor deze gemeente, het verschil tusschen een Spoorweg-Sation te Schagen of Callantsoog – gelijk staat aan de verbetering of de vernietiging van haar marktwezen.

 Oostelijk of westelijk, Nieuwediep/Helder bouwen station.

Voor de gemeenteraad in Nieuwediep maakt het niet zoveel uit lijkt het hoe de spoorlijn komt te lopen. Zeker weten ze in ieder geval dat er een spoorlijn komt en dat ze daarvoor een locatie moeten zoeken voor een te bouwen station.

De HNC van 21 oktober 1860, pag. 2 meldt daarover in een verslag van de gemeenteraad die maand;

Na de mededeeling van eenige ingekomen stukken werd, tengevolge van een door de leden ingediend voorstel, eene commissie benoemd om aan de heeren ingenieurs die belast zijn me de exploitatie van een spoorweg van deze gemeente op Amsterdam, de meeningen van den raad kenbaar te maken omtrent de plaats waar de vestiging van het personen-station in deze gemeente het meest in het belang der gemeente wordt geacht. Vermits de leden van de raad over die plaats niet eenstemmig dachten, werd aan de commissie opgedragen het gevoelen der minderheid van de leden, zoowel als dat der meerderheid kenbaar te maken. De vestiging van gezegd station werd door de meerderheid het geschiktst geacht in de Nieuwstad over de botbrug, en door de minderheid nabij den vijfsprong in den Helderschen polder.

Daarna werd de zitting gesloten.

Begin november lijkt het erop dat het spoor de oostelijke route zal gaan nemen, aldus de de HNC van 4 november 1860, pag. 2 en de Schager Courant van 7 november 1860, pag. 2.;

_ Naar men verneemt, zou er plan bestaan om den spoorweg naar Nieuwediep eene andere rigting te doen nemen, dan door den ingenieur Michaëlis opgenomene, langs de duinkant, westelijk van het kanaal. De weg zou thans geprojecteerd worden langs de Zaan naar Alkmaar en van daar oostelijk van het kanaal naar het Nieuwediep. Twee kapitale draaibruggen (een te Alkmaar en een te Nieuwediep) zouden er over het kanaal moeten worden gelegd en te Zaandam de brug over het IJ. Deze rigting heeft het voordeel, dat de weg een sterk bevolkt gedeelte der provincie doorsnijdt.

Toch is er nog steeds geen duidelijk besluit over de te nemen route genomen en wordt de lobby om voor de oostelijke variant te kiezen steeds groter. Ook in Westfriesland komen er stemmen op om op het nieuw aan te leggen spoorwegnet te worden aangesloten.

De HNC van zondag 18 november 1860, pag. 1 komt dan met het navolgende bericht;

_ Door den heer P. Opperdoes Alewijn is bij den raad der gemeente Hoorn eene Memorie ingediend, betreffende de spoorweg-aangelegenheden in het arrondissement, waarvan Hoorn de hoofdplaats is. In het begin van deze Memorie betuigt de schrijver zijne vreugde over het aannemen der spoorwegwet, waardoor het algemeen belang des vaderlands niet weinig zal worden bevorderd. Voor de belangen van het arrondissement Hoorn acht de schrijver het echter zeer betreurenswaardig, dat deze vruchtbare en volkrijke landstreek, in vroeger dagen uitblinkende door groote mannen, die zich in de geschiedenis een roemrijken naam verwierven, – dat deze landstreek, die in vroeger tijd, ten koste van bloed der landzaten, met heldenmoed werd verdedigd, zoo geheel van het genot eener spoorweglinie is buitengesloten. Hij laat daarbij niet na, te wijzen op de wegkwijning van het eens zoo bloeijende Enkhuizen, van het thans vervallen stadje Medemblik. Met het oog op den bloei, die de spoorweg aan die plaatsen zal schenken, welke onmiddellijk aan zijne liniën gelegen zijn en de schade, die zulks voor minder bevoorregte gemeenten berokkenen zal, waarschuwt hij eindelijk voor een verschrikkelijk “te laat”, en spoort de gemeenteraden in dat arrondissement met nadruk aan, zich te wenden tot de hooge staatsmagten, ten einde, zoo mogelijk, nog bij tijds eene gunstige wijziging tot stand gebragt te zien.

Steeds meer gemeentes en bewoners oostelijk van het Noordhollandskanaal zien de noodzaak van een spoorlijn in en dienen verzoeken daarover in bij de Minister van Binnenlandse Zaken. De Schager Courant van 13 december 1860, pagina 1, publiceert een voorbeeld van zo’n verzoek;

SPOORWEGEN

Naar wij vernemen worden er, in verschillende gemeenten dezer provincie, requesten onderteekend van den volgende inhoud;

Aan

Zijne Excellentie den Heere

Minister van Binnenlandsche Zaken.

Geven eerbiedig te kennen, de ondergeteekenden, allen inwoners van de gemeenten . . . . .  .  provincie Noord-Holland.

Dat het hun genoegen doet dat in de wet van 18 Augustus 1860 (Staatsblad N0. 45) waarbij het aanleggen van Spoorwegen op kosten van den Staat, werd vastgesteld, eene lijn opgenomen is door het gewest hunner inwoning. Dat zij, van het oogenblik af dat die wet tot stand kwam, er niet aan hebben mogen twijfelen, of de lijn door Noord-Holland zoude, met inachtneming der punten van aanraking welke de wet voorschrijft, door het volkrijkste gedeelte dier provincie worden aangelegd en dus, wat het vak aangaat van Nieuwediep tot Alkmaar, aan de oostzijde van het Groot Noord-Hollandsch Kanaal.

Dat zij intusschen, van tijd tot tijd, een gerucht hooren rondgaan dat het niet zoo ontwijfelbaar zeker is dat aan die lijn de door hen onderstelde rigting zal worden gegeven, maar dat er in goeden ernst aan wordt gedacht, haar geheel aan te leggen aan de westzijde des Kanaals, door de zoogenaamde Duinstreek. Dat zij zeer goed weten dat aan zoodanige geruchten veelal weinig geloof kan worden geslagen, maar dat zij toch niet kunnen verbergen, dat dit gerucht hunne bezorgdheid gaande maakt. Dat zij evenmin willen verbergen hunne overtuiging dat eene lijn over hare geheele lengte aangelegd aan de westzijde des Kanaals, zij moge daar voldoende zijn voor gemeenten bij de wet vermeld, als punten welke geraakt moeten worden, nimmer eene beteekenende waarde kan bekomen voor dat gedeelte der provincie hetwelk tusschen het Nieuwediep en Alkmaar aan de oostzijde des Kanaals ligt. Deze overtuiging staat bij hen zoo vast, dat zij liever, door eene wijziging in de wet, de Noord-Hollandsche lijn zagen opgeheven dan haar, van het Nieuwediep tot Alkmaar, te zien aangelegd aan de westzijde des Kanaals.

Dat zij gaarne gelooven dat de aanleg des wegs, door het volkrijkste gedeelte of door het hart der provincie, meerdere kosten zal baren, dan door de duinstreken, maar dat zij, het oog slaande op de verhouding tusschen personen-vervoer en goederen-vervoer op reeds in ons land bestaande Spoorwegen, tevens gelooven dat die meerdere kosten ruimschoots door meerdere opbrengst zullen worden vergoed en dus blijken niet vruchteloos te zijn besteed. Dat zij, bovendien, meenen dat, nu de aanleg van Spoorwegen op staatskosten of, met andere woorden, op kosten van alle ingezetenen, zal geschieden, behoort te worden gezorgd dat ook alle ingezetenen zooveel doenlijk, gelegenheid bekomen er van te profijteren en dat het dus, om bij de Noord-Hollandsche lijn te blijven, niet genoeg is dat enkele gemeenten welke bij de wet als punten van aanraking zijn genoemd, worden gebaat, maar dat ook behoort te worden gelet op het belang van het overige deel der provincie, welks bewoners toch, even zoo goed als anderen, zullen moeten bijdragen om de schatkist in staat te stellen, voortdurend te voorzien in de Staats-uitgaven waaronder, voortaan, die voor de Spoorwegen niet het minstbeduidende gedeelte zijn.

Dat zij, afgescheiden van alle andere redeneringen ten deze – het zij met eerbied gezegd – het eene schroomlijke miskenning van een belangrijk gedeelte der provincie zouden achten, indien een spoorweglijn, haar door den wetgever toegestaan, door uitvoerende magt, genoegzaam aan haren uitersten zelfkant werd aangelegd, daardoor voor een groot gedeelte doelloos werd gemaakt en dus, als ’t ware, haar weder ontnomen werd. Dat zij niet kunnen noch mogen aannemen, dat zoo iets in de bedoeling der regering kan liggen en zij ook om die reden, aan het hierboven gemeld gerucht, nopens den aanleg des spoorwegs, geen geloof kunnen slaan, maar dat zij tevens, in de bestaande onzekerheid ten deze, niet mogen nalaten zich tot UHE.G. te wenden en met eerbiedige klem te verzoeken:

Dat UHE.G. zal mogen goedvinden het uwe er aan toe te brengen dat de staatsspoorweg-lijn door Noord-Holland, worde aangelegd, zoveel mogelijk, door het hart dier provincie en, wat aangaat het vak tusschen het Nieuwediep en Alkmaar, in alle gevalle aan de Oostzijde van het Groot Noord-Hollandsch Kanaal.

’t Welk doende, enz. den December 1860

De redactie van de krant roept in een reactie op het bovenstaande request iedereen op dit ook te doen;

Redactie; Wij aarzelen niet te verklaren dat wij den inhoud van dit request ten volle beamen en het gaarne onderschrijven. Dringend raden wij U die, tusschen het Nieuwediep en Alkmaar, aan de Oostzijde van het groot Noord-Hollandsch Kanaal wonen, de onderteekening en inzending van zoodanig request aan, opdat de Minister van Binnenlandse Zaken zie, dat het U niet onverschillig is wáár de spoorweg gebouwd worde. Er zijn er die beweren dat er geene phlegmatieker menschen op Gods aardbodem wonen, dan Noord-Hollanders en dat onder dezen de Westfriezen de kroon spannen. Toont bewoners van Westfriesland dat men niet te veel op uw phlegmatisme steunen moet; doet U, met alle geoorloofde middelen, krachtdadig gelden en toont dat Gij u niet altijd zonder tegenstreven, op den achtergond laat schuiven.

Houdt het niet al te zeer voor een valsch gerucht dat er nog in goeden ernst, aan gedacht wordt den spoorweg geheel aan de Westzijde des kanaals te leggen. Zeker heer toch, wiens naam met dezelfde letter begint als dien van den Ingenieur Michaëlis te Alkmaar, sprak zeer onlangs, als zijn gevoelen uit, dat er aan eenen spoorweg ten Oosten van het Kanaal niet behoefde gedacht te worden, dat men in Noord-Hollandde goedkoopste rigting wel zoude volgen, omdat in andere provinciën nog al wat misrekeningen zouden te denken zijn. Niet dat wij aan het gevoelen van dien heer bijzonder veel waarde hechten; hij heeft niet gezegd, althans wij hooren ’t niet, op welken grond zijn gevoelen steunt.

Wordt vervolgd.

Geef een reactie