Stationskwartier Dijk en Waard heeft een lange voorgeschiedenis. Deel 7.

Het Stationskwartier is de nieuwe naam voor het stationsgebied van Dijk en Waard, aldus het College van Burgemeester en Wethouders en het heeft alles in zich om door te groeien naar een goed bereikbaar en aantrekkelijk stedelijk (OV-)knooppunt, waar belangrijke functies en voorzieningen samenkomen. Het had niet veel gescheeld of Dijk en Waard zou nu geen spoorverbinding hebben gehad als er 167 jaar geleden vooral vanuit Schagen niet een lobby zou zijn geweest om het Nieuwediep/Helder* een spoorwegverbinding te geven met Alkmaar, Castricum, de Zaanstreek tot Amsterdam. In deze serie wil ik u laten zien hoe volgens de kranten uit die tijd die spoorverbinding tot stand is gekomen. De geciteerde krantenartikelen zijn in de oorspronkelijk vorm overgenomen.

Nog steeds geen duidelijkheid.

De verbinding van Alkmaar en Nieuwediep per spoor blijft nog maanden ongewis. Op 28 maart 1861 weet de Schager Courant te melden dat ingenieur Michaëlis in Nieuwediep is gearriveerd om de spoorlijn tot 1200 el (circa 69,4 cm.) buiten de vestingwerken van Nieuwediep uit te bakenen, maar dat de verdere richting nog niet is bepaald.

Op 11 april 1861 bericht de Heldersche Courant dat besloten is de richting van de spoorweg van het Nieuwediep naar Alkmaar langs de westzijde van het kanaal aan te leggen. Dit bericht wordt door een flink aantal landelijke kranten overgenomen. Waarop op 18 april 1861 de Schager Courant weet te melden dat dit bericht in de Heldersche Courant niet waar is, omdat de Minister daar op 15 april 1861 nog geen keuze heeft gemaakt.

Vanaf mei 1861 lijkt het erop dat men in Den Haag toch lijkt te gaan kiezen voor de oostelijke variant al geeft de minister nog steeds niet duidelijk zijn keuze aan, maar de berichten in de kranten doen vermoeden dat het de oostelijke variant gaat worden.

De Schager Courant van 2 mei 186, pag. 2, meldt;

Schagen. Het strekt ons tot genoegen, te kunnen berigten dat – hoewel de rigting van den aan te leggen Spoorweg tusschen het Nieuwediep en Alkmaar door Z.E. den Minister van Binnenlandsche Zaken nog niet is bepaald, – de Ingenieur Michaëlis last heeft ontvangen, onder anderen in deze Gemeente met het doen van opmetingen, waterpassingen, enz. eenen aanvang te maken.

Een week later in de Schager Courant het volgende bericht;

Schagen. Met het plaatsen der bakens van de spoorweglijn van het Nieuwediep naar Alkmaar, is men reeds tot in deze gemeente gevorderd. Wij wenschen, dat het ZEx. de minister van Binnenlandsche Zaken moge behagen, spoedig de rigting deze lijn vast te stellen.

Wisseling van ingenieur.

Ingenieur Michaëlis is met zijn kennis van het bouwen van bruggen voor de directeur van Waterstaat belangrijk om de Zuiderspoorlijn vanaf Rotterdam verder vorm te geven en wordt na een korte periode van 6 maanden in Noord-Holland overgeplaatst naar Rotterdam.

Dit wordt in de Schager Courant van 16 mei 1861, pag. 3 in het kort omschreven;

Nieuwediep, 9 Mei Naar men verneemt, is de 1ste luit. der genie, van Prehn alhier, benoemd tot ingenieur van den N.H. Spoorweg, ter vervanging van den heer Michaëlis, die tot ingenieur voor de Zuiderlijn is bestemd.

De Nieuwe Courant van Den Helder van 12 juni 1861, pag. 3, meldt;

_ Heden (Dinsdag) namiddag zijn alhier gearriveerd, Zijne Excellentie de minister van binnenlandsche zaken, en de commissie belast met den aanleg der staatsspoorwegen onder voorzitterschap van den heer Sloet. Voormelde heeren zullen zich, na afloop der werkzaamheden alhier, over Schagen naar Hoorn begeven. Wij vertrouwen dat dus binnenkort, de rigting van den weg van hier naar Alkmaar, définitief zal worden vastgesteld.

Aansluitend de Schager Courant van 13 juni 1861, pag. 2;

Schagen, 12 junij 1861. Heden middag ongeveer ten 12 ure, arriveerde alhier, en zijn aan het Logement Vredelust afgestapt, Z. Ex. de heer Minister van Binnenlandsche Zaken, alsmede de commissie voor den aanleg der staatsspoorwegen bestaande uit de heeren Bn. Sloet, van Meurs, en van der Kun, de Bordes benevens de ingenieur van Prehn, ten einde de rigting van den spoorweg van het Nieuwediep naar Alkmaar in oogenschouw te nemen, en zijn zij te ruim een ure weder van hier vertrokken. Wij zien dan ook nu met verlangen het besluit van genoemden Minister tot vaststelling dezer lijn te gemoet.

Schager Courant 27 juni 1861, pag. 2;

Schagen, 26 Junij 1861

Wij zijn in de gelegenheid mede te deelen, dat de ingenieur van Prehn, last heeft ontvangen, de uitbakening voor den spoorweg thans ten Oosten van deze gemeente te bewerkstelligen; bij onlangs plaats gehad hebbende inspectie schijnt die rigting, den Minister en der Staats Commissie meer doelmatig te zijn voorgekomen. – Hoewel wij ons over deze wijziging, – als het sterkste bewijs dat het den Minister ernst is, om de rigting van den spoorweg door Noord-Holland ten Oosten van het Kanaal te nemen, – mogen verheugen, moeten wij het, met het oog op een aanstaande uitbreiding van de kom der gemeente Schagen, bejammeren dat de thans aangewezene niet zal worden gevolgd.

Schager Courant 4 juli 1861, pag. 3;

_ De Heldersche polder gaat eene groote herschepping te gemoet. Onder toezicht van den heer Prehn, ingenieur, belast met het leggen van de spoorlijn van Helder op Alkmaar, is men dezer dagen begonnen met het uitbakenen der onteigenen gronden voor stationsgebouwen enz.

Alkmaarsche Courant van 14 juli 1861, pag. 2;

Uit het verslag der commissie voor de staatsspoorwegen blijkt, dat de meerderheid, ten opzichte der Noord-Hollansche lijn, gestemd is voor de minst kostbare rigting, ten westen van het Kanaal, welke dan ook reeds begroot is; dat echter Gedep. Staten een nauwgezet onderzoek verlangen omtrent eene oostelijke rigting, loopende over Rustenburg, zoodat de aanleg nog niet anders dan binnen de werken van het Nieuwe Diep is vastgesteld.

Taxateurs van te onteigenen gronden.

Ondanks alle onduidelijkheid over de route die de spoorlijn zal kiezen heeft men de dijkgraaf van de Anna Paulownapolder, de heer De Leeuw en de heer Meinardus Cohen Stuart, lid van de Tweede Kamer en wonende te Alkmaar, aangesteld als taxateurs.

De commissie blijkt haar taak voortvarend op te pakken, want een maand na hun aanstelling meldt de Schager Courant van 26 september 1861;

_ Naar men verneemt, heeft de commissie ter onteigening der gronden voor den aan te leggen spoorweg, stationsgebouwen en bassins, aan den Helder, hare werkzaamheden genoegzaam geëindigd; het groote terrein, dat aldaar benodigd is, en het aantal eigenaren in aanmerking genomen, mag men zich verheugen, dat de schikking zoo spoedig ten genoege van beide partijen is getroffen, te meer vermits men nu eenige hoop mag koesteren, dat, even als op andere plaatsen, weldra eenige aanbestedingen zullen volgen en men met de werkzaamheden nog vóór den winter een aanvang maken zal.

De aanbesteding voor de grondwerken binnen de stelling van den Helder zal plaatsvinden op 8 oktober 1861 in een van de lokalen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Het bestek daarvan ligt vanaf 30 september bij het Ministerie  van Binnenlandse zaken in het lokaal van de ingenieurs in algemene dienst bij de commissie der staatsspoorwegen ter lezing, per adres Raamstraat 32 in Den Haag. Inlichtingen daarover zijn te verkrijgen bij de verantwoordelijk ingenieur Van Prehn te Alkmaar.

Ondertussen laten de burgemeesters van Schagen, Winkel, Noord- en Zuidscharwoude ook van zich horen, aldus de Alkmaarsch Courant van 29 september 1861, pag. 2;

De burgemeesters van Schagen, Winkel, Noord- en Zuidscharwoude hebben bij den minister van binn. zaken een adres ingediend ten gunste van het leggen van den Noord Holl. spoorweg ten oosten van het Kanaal, en tot bestrijding van het adres van de kamer van koophandel te Amsterdam.

De lobby voor de oostelijke variant lijkt succes te hebben. De Schager Courant van 10 november 1861, pag. 3 is de eerste krant die daar iets over heeft te melden;

Wij vernemen met genoegen, dat in de memorie van toelichting betrekkelijk de ingediende begrooting voor Binnenlandsche Zaken o.a. voorkomt dat ter aanzien van de bepaalde rigting van den Noord-Hollandschen spoorweg de regeering heeft gemeend haar gevoelen te moeten openbaren, en verklaard aan den aanleg beoosten het kanaal de voorkeur te moeten geven, en de kamer deswege te laten beslissen; die, met in dat opzigt voor de begrooting te stemmen zal geacht worden zich daarmede te vereenigen; zoodat de Regeering hare aangeboden begrooting voor Binnenlandsche Zaken, of liever de Minister zijne portefeuille, uit liefde voor den weg over Schagen, op het spel zet.

Met dit krantenbericht in de Schager Courant lijkt het of die oostelijke route een gelopen race was, maar de Alkmaarsche Courant van diezelfde datum, 10 november 1861, pag. 3 geeft met de publicatie van het verslag van de Staten Generaal een heel ander beeld. Er was toch sprake van de nodige oppositie, aldus het verslag;

Staten Generaal

Op onder-art. 20 betrekkelijk den aanleg van een gedeelte van den spoorweg, strekkende van het Nieuwe Diep tot Alkmaar, uitgetrokken voor eene som van ƒ 2.205.400,-, stelden de heeren Mensonides en Nolthenius, een amendement voor, strekkende om een onder-artikel aldus te lezen: “Aanleg van het stationsgebouw en der verdere werken aan het Nieuwe Diep met alle tot dien aanleg in verband staande uitgaven, zoo verre zij niet in een of meer der voorafgaande artikelen zijn begrepen, ƒ 500.000.-“ en alsdan onder-art. 21 voor onvoorziene uitgaven op ƒ 1.701.039,- te brengen.

De voorstellers lichtten ieder het door hen gedane voorstel toe, als de strekking hebbende om eene wijziging in de Noord-Hollandsche lijn als bij het spoorwegwet bepaald, mogelijk te maken, en voor het oogenblik het nemen eener beslissing omtrent de vraag of de weg van het Nieuwe Diep naar Alkmaar aan de oostelijke of westelijke zijde van het kanaal zou gelegd worden, te verdagen. Met de aanneming van dit amendement, meende zij, werd niets gepraejudidieerd omtrent de rigting welke de geheele lijn door Noord-Hollandlater blijken zou te moeten nemen, en dat in verband met de voorgenomen doorgraving van Holland op zijn smalst. De heer Cool ondersteunde het gedane voorstel; hij wenschte ondertusschen te weten of bij de aanneming daarvan de daarstelling eener lijn door de Zaanstreek gevaar zou loopen. Van de dienaangaande te ontvangen inlichtingen zou hij zijn stem doen afhangen.

De heer Heemskerk   Azn. verklaarde zich ten gunste van het gedane voorstel, en zulks omdat, naar het hem voorkwam, de voorloopige arbeid voor de daarstelling van de eerste sectie der Noord-Hollandsche lijn nog niet genoegzaam gevorderd was om ten deze eene beslissing te nemen, terwijl de wijze van beslissing, gelijk de Regering die nu verlangde, zijne goedkeuring niet kon wegdragen. Evenals de voorstellers deed hij het gewicht uitkomen van dit onderwerp, daar het hier aankwam op de bepaling van zoodanige rigting, waaruit Noord-Holland in het algemeen het meeste voordeel zou trekken; waartoe hij de zaak niet voldoende toegelicht achtte.

De heer Van Bosse verklaarde zijne stem te zullen laten afhangen van den loop der beraadslaging over het amendement nemen zou. Daar het zijn kon dat de meerderheid der Vergadering zich niet vereenigde met het daarin gelegen denkbeeld van uitstel van beslissing, deed hij een en ander voorstel om de vraag uit te maken of de weg langs de oost- of de westzijde van het kanaal loopen zou, aldus geformuleerd, dat achter het woord Nieuwe Diep ingevoegd zouden worden de woorden “langs de westzijde van het Noord-Hollandsch kanaal.”

De heer Van Foreest bestreed het voorstel van de heeren Mensonides en Nolthenius; hij was van oordeel dat deze poging, om op de bepaling van de spoorwegwet, dat de weg over Alkmaar zou loopen, terug te komen, niet moest ondersteund worden, en dat elk nader onderzoek in dit opzigt tot niets leiden zou.

De heer Nolthenius zeide, dat met het voorstel niets anders bedoeld werd, dan de quaestie der rigting der geheele lijn door Noord-Holland niet te praejudicieren.

De Minister van Binnenlandse Zaken gaf mede te kennen, bedenkingen tegen het bedoelde voorstel te hebben; aangezien het de strekking had om eene wijziging in de spoorwegwet mogelijk te maken en de beslissing te verdagen, hetgeen hij moest afkeuren. De weg moest alzoo over Alkmaar loopen, en nu stelde de Regering voor de lijn van het Nieuwe Diep naar die stad langs de oostelijke zijde van het kanaal te leggen, welke rigting wel de duurste, maar de meest voordeelige voor het eigenlijk Noord-Holland, en het welvarend deel daarvan, alsmede in het belang der defensie was. In den loop zijner rede zeide de Minister van Binnenlandse Zaken, dat, wat de tweede sectie der Noord-Hollandsche lijn betrof, die nu niet te behandelen viel, daarbij de Zaanstreek niet mogt uitgesloten worden.

De heer Van Heukelom zeide ten sterkste het amendement van de heeren Mensonides en Nolthenius te ondersteunen.

De stand dezer zaak, die met zoovele andere nog onbeslist gebleven onderwerpen in betrekking stond, was nog niet van dien aard, om thans omtrent de voorstellen der Regering te beslissen. Bij een nader goed toegelicht wets-ontwerp moest de Kamer in staat gesteld worden om over de rigting der geheele Noord-Hollandsche lijn te oordeelen; en in dien zin vatte hij het amendement op. De heren Van Bosse en Tutein Nolthenius voerden nog nader het woord, alsmede de Minister van Binnenlandse Zaken en van Oorlog, welke laatste de oostelijke rigting der lijn in het belang der militaire defensie wenschelijk achtte. Tussen de heeren Mackay en Van Heukelom had nog een korte woordenwisseling plaats.

Het voorstel van de heeren Mensonides en Tutein Nolthenius werd daarop in stemming gebragt en met 43 tegen 17 stemmen verworpen. Het amendement van den heer Van Bosse werd met 31 tegen 29 stemmen verworpen.

Wordt vervolgd.

Geef een reactie