DE MOORD TE SCHAGEN (3.)

In dit derde deel volgen we het nieuws over de ‘Moord te Schagen’ zoals dat in de regionale Noordhollandse kranten letterlijk verscheen. Eén van de slachtoffers, de weduwe J. Beute, wordt in de kranten de ene keer als Wed. Bute en de andere keer als Wed. Beute omschreven. Het betreft hier één en hetzelfde slachtoffer. Het lijkt er in de verslagen op dat de journalist van de Schager Courant goede contacten heeft met het onderzoeksteam van de moord en anders zijn informatie ontvangt van iemand die daar heel dicht in de buurt zit. Andere kranten zijn wat globaler in hun omschrijvingen.

Schager Courant (SC) 16 augustus 1894, pag. 3

SCHAGEN, 14 Augusts 1894

_ Ten gevolge van de ontzettende en afschuwelijke misdaad gepleegd op Mej. de Wed. J. Beute en hare bij haar inwonende nicht Anna Beiers, verkeeren wij in onze gemeente nog ten zeerste onder den verpletterenden indruk daarvan.

Ter wille van onze Lezers, die buiten onze gemeente wonen, volge hier een beknopt verhaal van dezen vreeselijken, dubbelen moord.

Zondagmorgen, zoo ongeveer tegen zeven uur, trad een meisje den winkel der weduwe Beute binnen, doch daar op haar herhaald geroep niemand verscheen, liep het meisje naar den naast aan wonenden buurman, de Haan, of die de weduwe, die buitengewoon doof was, even wilde waarschuwen. Toen de Haan nu in de keuken, welke achter den winkel lag, keek, zag hij daar de weduwe vermoord op een stoel zitten. Terstond waarschuwde de Haan onze politie en den waarnemenden Burgemeester, den heer W.A. Hazeu.

Het ontzettend gerucht had intusschen een talrijke menigte voor het huis doen samenstroomen.

Uit het toen in loco ingesteld onderzoek bleek dat de Wed. Beute Zaterdaagavond onder hare bezigheid – snijboonen snijden – moet zijn in slapp geraakt en zij zoo overvallen werd. Met een bijl heeft men haar toen de hersenen ingeslagen en haar daarna met een gewoon tafelmes den hals nagenoeg geheel afgesneden. Daar men haar ’s morgens nog in zittende houding en met de snijboonenmesje in de hand vond, is het te veronderstellen, dat zij reeds door den bijlslag het bewustzijn heeft verloren. Na die misdaad heeft men de bij haar inwonende nicht Anna Beiers, die reeds zich te bed had begeven, doch vermoedelijk door het gedruisch in huis ontwaakt is, in haar bed overvallen en met een groot vleeschmes uit den winkel eveneens vermoord, neen – geslacht. Uit de lijkschouwing is gebleken dat het meisje zich wanhopig heeft verdedigd. Men vond haar nog met den eenen voet verward in het beddelaken, terwijl haar lichaam op den grond lag. Uit de omstandigheid dat aan beide lijkken brandplekken zich bevonden en uit de op de grond en aan de kleeren der beide slachtoffers zich bevindende petroleumvlekken, moet verondersteld worden, dat men na de moord door brandstichting getracht heeft, elk spoor dezer afgrijselijke misdaad uit te wischen. De beide kasten in de slaapkamer waren opengebroken en de inhoud der laden over den grond geworpen. Een kappenstel, enkele effecten en een bundeltje bankpapier heeft men laten liggen. In den zak der weduwe heeft men ook het losse geld laten liggen.

De moord op Anna Beiers moet zaterdagnacht omstreeks 11 uur plaats gehad hebben. Omtrent dien tijd tenminste hebben een tweetal ingezetenen, die den scheerwinkel van Boes, grenzende aan het perceel der weduwe, verlieten, toen zij de woning der weduwe passeerden, een angstig gegil gehoord van: “o God! o God!” Een van hen had toen reeds de hand op de klink der voordeur om binnen te treden, doch op de opmerking van den ander, dat er wel meermalen tusschen de weduwe en haar nicht een scherpe woordenwisseling plaats had, trad men niet naar binnen.

Met een derde ingezeten, die toevallig kwam aanloopen, luisterden zij nog eenigen tijd, doch alles bleef stil en donker. Even later zagen de beide eerste personen, die nog een poos waren blijven kijken, dat iemand tot vier-, vijfmaal een lucifer aanstak en eindelijk een klein lichtje werd opgestoken, waaruit zij meenden te moeten opmaken, dat de twist was bijgelegd en door de weduwe een nachtlicht was aangestoken.

Dat alles geschiedde tusschen elf en half twaalf. Later, even na twaalven trok het van het huisgezin van Boes, nog op zijnde, de aandacht, alsof er over de schutting geklommen werd; waarop de hond op de plaats gelaten werd; zonder eenig gevolg evenwel. Nog even later meent men de bel der voordeur van de woning der weduwe nog te hebben hooren overgaan. Van de schutting tusschen de erven van het perceel der Weduwe en dat van Boes, bleken des Zondagsmorgens een paar planken afgebroken. Of er evenwel gedacht moet worden aan het bestaan van twee moordenaars, dan wel van een, – niets geeft eenige aanwijzing. Ook kan nog niet geconstateerd worden of er wel eens diefstal is gepleegd.

De geheimzinnigheid en het zonderlinge in deze geschiedenis baart natuurlijk groote verontrusting.

Hoe het mogelijk is, dat men om dien tijd, en nog wel op het drukste deel der Laagzijde van de Gedempte Gracht, zulk een vreeselijk feit onopgemerkt en onverlet heeft kunnen plaats vinden, blijft een raadsel. – – 

Zondagmiddag met den trein van twaalven kwam van het Gerecht uit Alkmaar, de heeren: J. Lulofs Umbgrove, substituut-officier van justitie en A.C. Lagerwey, rechter-commissaris, benevens den plaatsvervangend griffier, terwijl het visum repertum werd verricht door Dr. Melchior van hier en Dr. J. Thomas van Alkmaar. Ook de heer Jhr. Mr. D. v. Foreest, kantonrechter was bij het gerechtelijk onderzoek aanwezig.

Op last der Justitie zijn door onzen plaatsgenoot, den heer Niestadt, photografieën genomen der slachtoffers. Maandagmorgen is de leiding van het gerechtelijk onderzoek overgegaan in handen van den Officier van Justitie Mr. Karseboom. Tal van personen zijn in verhoor genomen en de Justitie is dag en nacht onverpoosd aan den arbeid, om in deze raadselachtige historie eenig spoor te vinden, hetwelk kan leiden tot de ontdekking van den barbaarschen moordenaar.

Wij zullen onze Lezers niet lastig vallen met de opsomming van eenigerlei vermoeden. Als er werkelijk iets officieels, iets positiefs kan worden gemeld, zullen wij dit per bulletin bekend maken. Maandagavond is onze Burgemeester de heer S. Berman van zijn reis teruggekomen.

Een plattegrond van het terrein geven wij hier nog tot verduidelijking.

Heden (Woensdag) namiddag ten één ure heeft de plechtige teraardebestelling der beide slachtoffers plaat gehad. Op den weg van het sterfhuis naar de begraafplaats en op den doodenakker had zich een buitengewoon talrijke meenigte vergaderd. Voor de lijkbaar der weduwe werd een krans gedragen; haar lijkbaar werd getorst door de buren; daarna volgden de lijkbaar der jeugdige Anna Beiers, voorafgegaan door verschillende kransen en gevolgd door leden der dames-Zangvereeniging “Euphonia”, en haar directeur, den heer ter Linden. Op uitnoodiging van den heer J.N. Al, den executeur-testamentair, v. Alkmaar, werden de beide lijkbaren mede gevolgd door:

Nadat de beide verzegelde lijkkisten in de groeve waren neergelaten, trad de WelEerw. Zeergel. Heer DS. A.W.v Kluijve nabij de groeve en sprak met diep ontroerde stem ongeveer het volgende: “ Het is met gevoel van diepsten weemoed, dat ik hier sta; gij begrijpt allen, dat ik afwijk van de gewoonte om een woord aan huis te spreken, wanneer ik het niet gedaan had, zou men het mij verweten hebben.

Deze vreeselijke tijding trof ons in het diepst onzer ziel; hoe is het mogelijk dat zoo iets ontzettends in onze vreedzame gemeente kon plaats grijpen; en dan te denken dat twee vrouwen, die nooit iemand hebben in de weg gestaan nooit iemand hebben leed gedaan, het slachtoffer werden van zoo gemeene, lage hebzucht een paar onschuldige vrouwen het leven werd benomen, wellicht om een weinig geld. Is ’t wonder, dat we diep innig medelijden gevoelen, en dat een vreeselijke verontwaardiging zich van ons meester maakte, die nog niet is gestild; maar zij leeft nog voort; de gedachte, dat het nog niet mocht gelukken eenig spoor te ontdekken, treft ons in het diepst onzer ziel. Wie had er iets tegen deze vrouw? 18 jaar lang heeft zij, zooals een vrouw, die alleen staat, dat kan doen, geworsteld en gewerkt; zij wist zich een goed burger bestaan te verwerven; een eerlijk stuk brood te verdienen, men had respect voor haar. En dan dit onschuldige meisje, dat als nevenslachtoffer gevallen is; het is ontzettend om aan te denken; het is om nooit te vergeten. Zij bekoorde een ieder door hare lieftalligheid en vriendelijkheid, zij is eveneens het slachtoffer van lage, gemeene hebzucht; wij gevoelen innig medelijden. Maar toch geloof ik, dat ik spreek uit naam van duizenden, wanneer ik zeg, dat zij liever zijn in de plaats dezer vrouwen, dan in de voetstappen van den ellendigen mensch, die haar van  het leven beroofd heeft. Ziet eens, toch, terwijl die gedachte ons overmeestert, ons vast houdt, voel ik, dienaar van het Evangelie, hetwelk mij zoo lief is, iets in mij, dat mij doet zeggen: mannen, broeders, zusters geen gedachte van haat en wraak; het Evangelie van Christus spreekt niet van wraak, maar van ontferming, goedertierendheid, medelijden. Er is iets in de natuur van de mensch, dat vreeselijk is op zoo’n oogenblik en toch zou ik gaarne willen, dat velen van hier gingen met een bede tot God, voor den ellendigen moordenaar, dat het eenmaal licht in zijn ziel moge worden, dan eerst is het bloed dier vrouwen gewroken; dat is de goddelijke wraak. Laat de aardsche gerechtigheid intusschen zich van haar plicht kwijten. Laat ons afscheid nemen van deze vrouwen en zeggen: slaap zacht, rust in vrede; – elke gedachte aan wraak worde verbannen uit het hart en de bede om vergiffenis blijve op de lippen.”

Hierna trad de heer ter Linden naar voren en gaf als directeur van Euphonia, mede namens hare leden uiting hunner deelneming. “Wij hebben Anna Beiers,” zoo ging hij onder diepe ontroering voort, “jaren gekend, vooral de laatste 11/2 jaar als lid der vereeniging; zij is altijd gebleven een opgeruimde, vriendelijke, hartelijke meid. Rust zacht, lieve vriendin.” – –

Daarna werd uit naam der familie door den heer J.N. Al dank uitgebracht voor de heerlijke en troostvolle woorden, – dank aan het bestuur en de leden van Euphonia voor den mooien krans, geschonken, – dank aan alle buren, vrienden en kennissen, voor de laatste eer aan beide overledenen bewezen. Door enkele der naastbestaanden werd hierna aarde op de lijkkist geworpen. Onder grote verslagenheid verliet de talrijke menigte den doodenakker.

Als appendix deelen wij hier mede, dat op initiatief van den heer J.P. Backx, onder goedkeuring van den Ed.Achtb. Heer Officier van Justitie, Mr. Karseboom zich een voorloopige commissie heeft gevormd tot het bijeenbrengen van gelden, als premie uit te loven voor het ontdekken of aanwijzen van den dader of de daders van dezen moord. Deze voorlopige commissie is gevormd door de heeren: J.P. Backx, S. Berman, Ds. A.W. van Kluijve, W.A. Hazeu, Dr. S. de Boer, Dr. Melchior, J. v.d. Maaten, W. Roggeveen Cz., Jb. Denijs Jz., J.M. Koelman, Verhoef en J. Winkel.

Deze Commissie zal reeds heden avond ten 8 ure vergaderen ten lokale van den heer W. Roggeveen Cz.

Wordt vervolgd. In deel vier het verslag van de begrafenis volgens de Alkmaarsche Courant

Geef een reactie