Middenweg Heer Hugo Waard een modderpoel!

Dikke vinger in de pap.

In de lange historie van Noord-Holland zijn Alkmaar en Hoorn heel aanwezig geweest in het bepalen van de infrastructuur van het noordelijke deel van onze provincie. De marktsteden Alkmaar en Hoorn hadden daarbij uitsluitend oog voor het belang van hun eigen stad en zeker bij de droogmakingen en landaanwinning hadden zij een flinke vinger in de pap.

Zo ook bij de droogmaking van de Heerhugowaard, waarbij het voor Alkmaar van belang was dat de rond de Heerhugowaard gelegen plaatsen geen verbetering zouden krijgen om hun goederen af te zetten in het zuidelijk gedeelte van de provincie. Alle wegen en waterwegen zouden te allen tijde via Alkmaar moeten lopen. Alkmaar wilde ook voorkomen dat de route voor gemeenten naar Hoorn er niet beter op zouden worden. Net als bij de drooglegging van de Schermer het geval was, zagen zij wel het voordeel van zo’n droogmaking in. Het initiatief voor de drooglegging van de Heerhugowaard kwam van twee Alkmaarders. De heren Floris van Teylingen, vroedschap en vele malen burgemeester, en Mr. Nanning van Foreest, de secretaris van Alkmaar waren de twee mannen die achter deze drooglegging stonden.

Om geen wantrouwen van Hoorn te wekken lieten ze in maart 1624 een Amsterdamse koopman een rekest om octrooi bij de Staten van Holland indienen. 

Om steun van Alkmaar te verkrijgen om octrooi in de Staten te krijgen hadden de bedijkers eind april 1624 een overeenkomst met het bestuur van Alkmaar gesloten. 

Artikel één van het akkoord bepaalde dat er nooit buiten de stad Alkmaar om een doorvaart in de Huijgendijk mocht worden gemaakt en verder dat alle wegen en vaarten in de nieuwe polder op Alkmaar aanlopen. Tevens zouden de bedijkers goede bruggen moeten bouwen over de ringvaart, zodat de inwoners van de nieuwe polder met paard en wagen naar Alkmaar konden rijden.

RAA003009241 voor beschrijving zie 1.

Wel de lusten en niet de lasten?

Waar de bestuurders van Hoorn in hun nabije omgeving ervoor zorgde dat de dorpen via een verharde weg een goede verbinding met de marktstad hadden en daar ook vaak de kosten voor droegen, was dat bij Alkmaar zeker niet het geval.

Wel had Alkmaar wegen in bezit die buiten de stadsgrenzen vielen, maar onderhoud werd daar niet aan verricht.

Zo was de weg tussen Broek op Langedijk en Sint Pancras, Twuyverweg, eigendom van Alkmaar. Tussen 1926 en 1928 was deze weg door zijn erbarmelijke staat voor alle autoverkeer gesloten en ging het verkeer vanuit Langedijk via Heerhugowaard naar Alkmaar. Daar waren ze in Heerhugowaard niet erg blij over, want de wegen in Heerhugowaard stelde niet veel voor. Vanaf de inpoldering tot 1865 waren alle wegen nog onverhard en het had de nodige moeite gekost daar verbetering in te brengen, terwijl Alkmaar, om alle wegen uit de nieuwe polder op Alkmaar aan te laten lopen, daar met de bedijkers afspraken over had gemaakt.

RAA003009279 voor beschrijving zie 2.

Ruim twee eeuwen nodig om afspraken na te komen. 

Op 15 maart 1865 nam de gemeenteraad van Alkmaar een amendement aan van mr. P.A. de Lange om voor het aandeel dat door Alkmaar aan de bestrating van de Middenweg nodig was te lenen. Letterlijk stond er in het amendement: “om de ƒ 36000, voor bestrating van den genoemden weg benoodigd, te vinden door een negotiatie.” Het werd aangenomen met tien tegen één stemmen. Alkmaar draaide voor 50% van de kosten op en de provincie Noord-Holland en het ministerie van Binnenlandse Zaken elk voor een kwart van het bedrag.

In de raad van 19 april 1865 werd bekend gemaakt dat Gedeputeerde Staten van Noord-Holland toestemming hadden verleend overeenkomstig hun verplichtingen ten aanzien van het polderbestuur, betreffende de uitvoering en het onderhoud van de straatweg door die polder. Alkmaar leek het geld al snel geleend te hebben, want op 25 april 1865 werd het werk al aanbesteed.

RAA003009273 voor beschrijving zie 3.

Twintig aannemers.

De belangstelling voor de klus was groot en het besloeg het bestraten van de Middenweg van de Huygendijk tot het Niedorper Verlaat. Er schreven 20 aannemers in en het werk werd uiteindelijk aangenomen door aannemer F.G. Boon uit Berkhout voor een bedrag van ƒ 62.886.

Met de aanbesteding van het werk kwam de wens van een ingezondenbrievenschrijver uit.

Op 18 oktober 1863, dus bijna twee jaar eerder, schreef deze in de Alkmaarsche Courant het volgenden:

“Een der belangrijkste wegen voor het algemeen verkeer is in het noorderkwartier ongetwijfeld de middenweg in de Heer Hugo Waard. Het is daarom bijna onverklaarbaar dat die weg nog altijd in zulk een slechten toestand verkeert dat hij des winters en bij regenachtig weer bijna niet berijdbaar is, en dan met regt een modderpoel mag genoemd worden.

Men beweert wel, dat de ingelanden van de Heer Hugo Waard bij het hardmaken van dezen weg niet een zoo overwegend belang hebben, doch aangenomen dat dit werkelijk het geval is, dan blijft het toch onverklaarbaar, dat de welvarende dorpen, gelegen ten noorden van de Heer Hugo Waard, en de stad Alkmaar, niet reeds de handen in een hebben geslagen om dit werk tot stand te brengen. Het belang van Alkmaar is bij deze zaak in de eerste plaats betrokken. Hoeveel gunstiger de stad ook gelegen is dan Hoorn, toch kan zij er zich thans niet op beroemen, dat zij, wat de marktwegen betreft, die naar de stad leiden, zich met Hoorn op ééne lijn kan stellen. Bijna voor ieder gehucht in den ring om Hoorn is de toegang naar die stad door een harden weg geopend en Alkmaar heeft er nog niet toe kunen besluiten om voor eene geheele streek, vol dorpen, wier producten als het ware voor hare markten bestemd schijnen, een goeden weg te maken en daardoor het marktwezen, de bron van Alkmaars welvaart, te verlevendigen en uittebreiden!

Welke voordeelen de spoorwegen en daarmede in verband staande werken ook mogen aanbrengen, wij gelooven, dat er Alkmaar geen voordeeliger en nuttiger zaak is, dan het hardmaken van den weg in de Heer Hugo Waard en dat Alkmaar dus nu allereerst heeft te zorgen dat dit werk worde tot stand gebragt.

In het begin van dit jaar hebben de langdurige onderhandelingen over deze zaak tot een resultaat geleid, waardoor het uitzigt werd geopend, dat de zoo lang gewenschte en zoo hoognoodige wegverbetering weldra zou plaats hebben. De raad van Alkmaar heeft namelijk besloten om den bedoelden weg te doen bestraten, doch heeft aan dit besluit onder anderen de voorwaarde verbonden, dat door het rijk en de provincie elk ƒ 12000, ter tegemoetkoming in de kosten van het werk, zouden worden verleend.

Met het oog op het belang van dezen weg en op de subsidiën die voor andere wegen zijn en worden verleend, bestond er alle grond om te verwachten, dat de hier gevraagde subsidiën zouden worden toegestaan. Voor zooveel betreft het provinciaal subsidie heeft dit werkelijk plaats gehad. Tegen alle billijke verwachting in, is echter thans van den Minister van Binnenlandse Zaken het berigt ontvangen, dat aan het verzoek om rijks subsidie niet kan worden voldaan. Door dit even onverwacht als onverklaarbaar besluit der regering is nu eene zaak van zoo hoog belang voor het geheele noorderkwartier, eene zaak, waarvan de regeling zoo ontzaggelijk veel tijd en moeite heeft gekost, weer geheel op losse schroeven gesteld.

Hoe groot de misrekening ook zij, toch komt het ons voor, dat de zaak nu niet andermaal op de lange baan mag worden geschoven, maar dat de weg in 1864 hard moet worden gemaakt.

In de eerste plaats zou men zich op nieuw met aandrang tot de regering kunnen wenden; wij achten het bijna ondenkbaar, dat, zoolang er rijks subsidiën voor den aanleg van wegen worden verleend, de regering, wanneer zij het belang van dezen weg kent en de behoefte die aan de verbetering daarvan bestaat, zal blijven weigeren om hier eene subsidie, al is het ook verdeeld over eenige jaren, te verlenen.

Aannemende, dat de zaak van dit subsidie met geene nevenbedoelingen in verband staat, dan komt het ons waarschijnlijk voor, dat de regering, bij het nemen harer afwijzende beschikking, niet genoeg van het gewigt van dezen weg doordrongen is geweest. Mogt onverhoopt de regering bij haar ongunstig besluit blijven volharden, dan vordert het belang van Alkmaar dringend, dat de weg, hetzij met meerdere hulp van andere belanghebbende polders of gemeenten, of des noods ook zonder die hulp, toch ten spoedigste worde daargesteld.

De neringdoende en handeldrijvende ingezetenen van Alkmaar zijn hier vooral belanghebbenden. Wij zouden het gepast achten, dat zij thans van hunne belangstelling in de zaak blijk gaven, en dat zij bij de stedelijke regering op het nemen van spoedige en afdoende maatregelen aandrongen.”

Q.

RAA003009267 voor beschrijving zie 4.

Bronnen; Beeldarchief Regionaal Archief Alkmaar; Krantenarchief Regionaal Archief Alkmaar, edities Alkmaarsche Courant 1860-1870; Diederik Aten, ‘Als het gewelt comt’.

Bij de foto’s 1, 2, 3 en 4; De foto’s geven een aardig beeld van de breedte van de weg. Bij de aanbesteding werd gesteld dat de weg 3,5 el breed moest worden. Een el was 0, 688 mtr. De omschrijvingen bij de foto’s zijn van het Regionaal Archief Alkmaar

Foto 1; Straatbeeld ca. 1915 met R.K. kerk (Het Heilig Hart van Jezus) met pastorie in De Noord, Middenweg 541

Foto 2; Straatbeeld met manufacturenfirma van Piet Lodder op hoek met links Stationsweg

Foto 3; Dit perron aan de Middenweg was officieel geen station, Het was een halte en stond dan ook als zodanig bekend. Het was Halte 2, zoals ook op het woonhuis naast de rails nabij de Middenweg stond aangegeven. Op de achtergrond nog zichtbaar de directeurswoning van de zuivelfabriek Excelsior, Middenweg 333. Wij zien de woning van de spoorwegwachteres mevrouw Van der Ham met het kleine wachthuisje dat alleen voor haar was bestemd. De overweg werkte met handbediening. De foto is genomen in zuidelijke richting. Er was verderop op het perron een kleine overkapping voor wachtende reizigers.

Foto 4; Straatbeeld met geheel links café Halfweg met een poserende groep voor de doorrijstal Middenweg 245-247. Later werd de doorrijstal verbouwd tot restaurant (De Heer van Jericho). Rechts staat Trientje de Vries bij de fraaie poort welke de ingang is van de boerderij Middenweg 244. Links met fiets staat haar broer Peter de Vries. Op de achtergrond de R.K. Dionysiuskerk welke in 1964 werd gesloopt.

Geef een reactie