Recensies.
Recensies kunnen een voorstelling maken en breken.
Recencies zijn niet alleen belangrijk voor de komst van het publiek naar het theater, maar zijn ook heel belangrijk voor de optredende artiesten. Zeker ook voor hun EGO. Zelf heb ik het niet meegemaakt, maar oudere collega’s vertelden wel dat als ze op zaterdag een première hadden gehad en als er op maandag een slechte recensie in de krant stond de decors van die voorstelling soms rechtstreeks naar jongensland (tegenwoordig ook wel timmerdorp geheten) werden afgevoerd. Gezelschappen als de Nederlandse Comedie hernamen dan vaak een succes voorstelling weer op het repertoire.
Edward Albees “Who’s Afraid of Virginia Woolf?” in de vertaling van Gerard van ’t Rêve werd vanaf 1964 met Han Bentz van den Berg en Ank van der Moer heel vaak om die reden weer hernomen.
Zoals gezegd, ik heb het op die manier niet meer meegemaakt.
Neemt niet weg dat ik na een première op maandagochtend wel elk landelijk dagblad kocht dat werd uitgegeven en ik denk dat iedereen dat deed die aan een productie meewerkte.
Een echt succes had je in huis als de recensent alleen maar lovend over het stuk en de acteurs schreef, dan wist je zeker dat je tijdens een tournee een goed gevulde zaal had.
Moeizamer werd het als de recensent wat minder enthousiast was over acteurs en regie en zeker als hij/zij ook nog eens schreef dat hij aanmerkingen had op decor en licht. Je wist dan zeker dat de recensent zich tijdens de voorstelling stierlijk had zitten vervelen en op allerhande bijzaken was gaan letten. Je mocht dan je handen dichtknijpen als je een vijftig procent zaalbezetting haalde. Er gold ook een minimumaantal bezoekers om een voorstelling door te laten gaan. Hoe die precies in elkaar stak weet ik niet precies, omdat ik daar nooit mee ben geconfronteerd gelukkig.
Er werd wel eens gesproken over het feit dat als er minder bezoekers waren dan opvoerenden daar een reden was om de voorstelling te annuleren. Annuleren bleef in die jaren een probleem, want niet iedereen had telefoon en kon tijdig worden gewaarschuwd.
Theaterbezoekers hoorden het vaak pas als zij zich bij de schouwburg meldden dat een voorstelling niet doorging. Ze kregen dan vaak als troost nog een kop koffie aangeboden en restitutie van hun kaarten. Vaak werd het besluit door de schouwburgdirecties genomen vóór de artiesten vanuit hun standplaats vertrokken. Het gebeurde ook wel dat zo’n besluit werd genomen en de artiesten al onderweg waren. Een voorstelling met een goede recensie, zeker in de vrije sector, maakte het makkelijk om zo’n voorstelling het seizoen erop nogmaals te kunnen verkopen aan de theaters die hem nog niet hadden afgenomen.

In 1986 had ik met Ab Heijdens de Stichting Kamer Opera Nederland (SKON) opgericht om “Die Zauberflöte” van Mozart als familievoorstelling uit te brengen en de Provincie Noord-Holland subsidieerde deze voorstelling voor vijftig procent van de uitkoop voor twintig voorstellingen in Noord-Holland. We hadden de voorstelling ooit eens uitgebracht met studenten van de Muziekpedagogische opleiding (MPA) in Alkmaar, maar recensies en beeldmateriaal hadden we niet. Ik moest die voorstellingen eerst nog maar zien te verkopen en ze zaten er in de Noord-Hollandse theaters toen zeker niet op het SKON te wachten. Ze zeggen wel eens; “Wat een boer niet kent, dat vreet hij niet!” en dat werkte toen bij schouwburgdirecteuren ook zo. Het fenomeen van theaterprogrammeur bestond toen eigenlijk nog niet. Programmeren was de klus van de directeur.

Onze operaproductie konden we pas opstarten als er tien waren verkocht. Nico van Gelderen die directeur was van Het Parkschouwburg in Hoorn adviseerde me in die tijd veel, maar bleef zelf ook heel afwachtend. Op een bepaald moment toen hij er niet in wilde stappen om de voorstelling te boeken vroeg ik hem wat zijn ‘ballentent’ moest kosten aan huur. Dat bedrag lag iets onder de garantie van de provincie en in de verhuurvoorwaarden las ik dat je Het Park dan vanaf negen uur in de ochtend kon gebruiken. Normaal begonnen wij in een theater om tien uur in de ochtend met de opbouw. Omdat ik zelf ook als technicus en lichtontwerper met de voorstelling zou reizen, bedacht ik dat als ik om negen uur begon met de opbouw van de voorstelling, deze om 13.00 uur gebouwd kon zijn. We hadden dus ruimte om ook in de middag een voorstelling te spelen. Ik lanceerde bij Ab Heijdens het idee om, waar mogelijk, in de middag schoolvoorstellingen te spelen. Studenten van de MPA waar hij als dramadocent lesgaf zouden ter voorbereiding van de kinderen op de voorstelling daar lessen voor kunnen maken. Datzelfde deden we met voorstellingen in Zaandam en het werkte perfect. “Die Zauberflöte” heeft nog lang op het repertoire van de SKON gestaan. De recensies op de voorstelling waren uitstekend.

Voor de producent Paul Brandenburg deed ik het licht bij optredens van de pianist Laurens van Rooyen en ontwierp ook het toneelbeeld bij deze optredens. Hij trad op met een orkest bestaande uit een tiental conservatoriumstudenten, die in wisselende samenstelling hem begeleidden. Ik had voor die optredens een decor bedacht bestaande uit vijf witte bruidsparapluutjes die van onder en boven met primaire en complementaire kleuren werden aangelicht waardoor je ze in heel veel verschillende kleuren kon veranderen. Paul had via een vriendje bij de televisie een gobo (projectieplaatje) laten maken met de naam van Van Rooyen.

Van Rooyen wenste altijd door een zee van licht op te komen en droeg in de begintijd altijd een witte smooking. Hoewel hij zichzelf als een ware entertainer zag, was hij verre van dat. Hij kon pianospelen, maar als hij soms de aandrang had om iets met het publiek te bespreken of om aan te kondigen dan krulden je tenen in je schoenen. Ik deed in die tijd meerdere voorstellingen. Het gebeurde dus dat ik soms kort achter elkaar met een voorstelling in het theater kwam waar ik een week eerder ook al was geweest. Laurens beklaagde zich ooit eens tegenover mij over het feit dat hij nooit recensies van zijn optreden onder ogen kreeg. Hij vroeg zich af of die wel werden geschreven. Recent was ik met hem in “De Klinker” in Winschoten geweest en ik wist uit ervaring dat daar altijd wel een journalist van het “Dagblad van het Noorden” bij optredens was. Ik had Lau beloofd dat ik wel eens zou vragen of ze een recensie voor me wilden bewaren. Kort na het optreden in Winschoten kwam ik daar weer en de toneelmeester gaf mij een recensie over het optreden van Van Rooyen. Dat was niet bepaald een lovende recensie. De recensent omschreef de muziek van Laurens als ‘soft-porno’-muziek. Een benaming die naar mijn idee een wel zeer toepasselijke was. Een paar weken later hadden we met Van Rooyen een optreden in “De Vest” in Alkmaar. Tussen opbouw en voorstelling was ik naar huis geweest om te eten en toen ik tegen zeven uur weer het theater inliep trof ik Laurens op het toneel achter de vleugel aan. Ik vertelde hem dat ik een recensie voor hem had en dat ik deze in zijn kleedkamer zou leggen. Daarna liep ik door naar de artiestenfoyer en na verloop van tijd kwam Paul Brandenburg binnen en liep op mij af. “Wat heb je nu gedaan, klootzak” opende hij de begroeting. Ik was me van geen kwaad bewust, dus vroeg om uitleg.
Het kwam erop neer dat ik Van Rooyen een slechte recensie had gegeven en nu was hij helemaal van de rel. Zat in de kleedkamer te huilen en weigerde die avond nog op te treden.
Paul vertelde dat hij daarom nooit recensies aan hem gaf en vroeg me om in ieder geval met Lau te gaan praten om hem toch op te laten treden. Dat heb ik ook meteen gedaan, het was tien minuten voor aanvang en het gesprek heeft niet lang geduurd. Ik heb hem wel duidelijk gemaakt dat als hij die avond niet zou optreden, hij ieder ander optreden verder zou kunnen vergeten. Ik ben de rest van dat seizoen ook maar niet meer achter recensies voor hem aan gegaan.
Op de persoonlijke pagina van de Theater Encyclopedie treft u een heel overzicht van de tot nu toe gepubliceerde theaterverhalen zoals die hier op mijn blog zijn verschenen. De link hieronder geeft u direct toegang.