Koud van de Zuidscharwouderkermis thuiskomen. (8.)

Alkmaarsche Courant, 25 november 1936, pag. 9

Het drama te Broek op Langendijk

Na een fel requisitoir een gevangenisstraf van 2 jaar tegen elk der drie verdachten geëischt.

Verdediging pleit vrijspraak.

In het vervolg van haar zitting van gistermiddag zette de rechtbank het getuigen-verhoor voort.

De getuige A. Balder-Tiel, die ook in de buurt van de woning van brigadier van den Bosch woont, was eveneens wakker geworden van het lawaai op straat. Zij had een commandeerende stem hooren zeggen: “doorlopen of ik schiet”.

De gemeente-veldwachter, F.H. Prins, verklaarde, dat hij meegewerkt had bij de ontruiming der café’s in Zuidscharwoude. 

Ook deze getuige merkte op dat er bijzonder veel moeite was geweest met de ontruiming van het café “De Roode Leeuw” van Kramer. Later was hij met getuige Rood en v.d. Bosch meegefietst. Hierbij had Kool geroepen: “Daar gaat de lafaard”, waarop getuige van de fiets was gestapt en zich tot Kool had gewend met de vraag wien hij bedoelde. Kool had toen gezegd: “Ik bedoel jou niet, ik had het tegen dien vent van Broek”, waarmee hij kennelijk brigadier van den Bosch had bedoeld.

Getuige J.A. Huitema, bankwerker, wonende te Utrecht, had op den 22 September tegenover het huis van den veldwachter gewoond en was wakker geworden van het eerste schot. Ook hij had de woorden “loop door of ik schiet” gehoord. Vanaf het balcon van zijn huis had hij geprobeerd iets gewaar te worden van hetgeen zich buiten afspeelde, doch dit was hem door de duisternis niet goed gelukt. Later had getuige ook nog het woord “moordenaar” hooren roepen.

P.A. Huitema een broer van de vorigen getuige had den brigadier horen zeggen, nadat het noodlottige schot was gevallen: “Komen jullie nou maar hier en haal een dokter”.

Het requisitoir.

Hierna kreeg mr. van der Feen de Lille het woord voor het houden van zijn requisitoir.

“Nog levendig, aldus begon spreker, staat mij die bewuste morgen, volgende op den 21-sten September voor den geest, toen ik in den vroege morgen werd opgebeld en men mij de mededeeling deed dat er in Broek op Langendijk iemand was doodgeschoten”.

Spreker gewaagde van zijn ontsteltenis, toen hij hoorde dat dit door een rijksveldwachter in zijn arrondissement was geschied. Vooral waar het een bijzonder goed bekendstaand politieman, als den brigadier van den Bosch betrof.

Van een jongen politieman zou spreker het zich hebben kunnen voorstellen dat die wellicht wat te vroeg naar de vuurwapenen zou hebben gegrepen, doch brigadier van den Bosch, die reeds vele jaren van nauwgezetten dienst achter de rug heeft, had naar sprekers meening zeker niet zonder hooge noodzaak naar zijn vuurwapen gegrepen. Er kon geen sprake van zijn, dat van den Bosch slecht gezien of wellicht antiphatiek zou zijn bij den Langendijker-bevolking daar de rijksveldwachter pas sinds 1 Juni aldaar gestationeerd is en bovendien bijzonder weinig dienst in den Langendijk zelf heeft verricht.

Doch het is nu eenmaal een feit, dat zekere – vaak minder goede – elementen in een gemeente bij ’n nieuwen politieman in den beginne probeeren hoever ze eigenlijk wel kunnen gaan, voordat de maat overloopt. Juist van dat begin hangt zooveel af voor het prestige van den nieuwen gekomen politieman. Geeft hij toe, dan is hij zijn prestige voorgoed kwijt, bijt hij van zich af dan zullen ze wel oppassen het een volgende keer weer met hem te probeeren.

Maar al te vaak verwacht het publiek van de politie een overdreven soepelheid. Doch in geval van inbraak of iets dergelijks, dan is het direct de politie die moet klaar staan voor het publiek. Dan vraagt men niet of de betrokken rijksveldwachter of agent wel zijn nachtrust geheel krijgt, doch men verwacht dan een onmiddellijk ingrijpen, omdat dat dan in het belang van het publiek zelf is. Spreker vroeg zich af wat er wel zou gebeuren wanneer de politie eens een keer niet hielp. Zoo merkte de officier op met welk een soepelheid de zaal van de Roode Leeuw was ontruimd. Dit had meer dan 20 minuten geduurd en uit alles bleek dat er speciaal bij de 4 oproerkraaiers onwil in het spel was.

Het gaat volgens spreker niet aan de affaire als een kwajongensstreek te willen voorstellen. Dan was het wel bij het belletje trekken en lawaai maken gebleven. Doch de agressieve houding van de verdachten motiveerde zeer zeker het optreden van den rijksveldwachter die van beide zijden werd aangevallen en na oneindig aantal sommaties eindelijk besloten had zijn tegenstander in de beenen te schieten.

Bijzonder betreurenswaardig noemde spr. het, dat dit zoo geheel anders is uitgekomen. Het consigne is nu eenmaal bij dergelijke gevallen “Op de beenen mikken” en spr. betreurde het noodlottig gebeuren in even groote mate als den rijksveldwachter van den Bosch dat doet.

“Ik wil van hieruit de eerste zijn, die zijn medeleven betuigt met de ouders van Kool, aan wie door deze gebeurtenis op zoo noodlottige wijze een zoon ontviel”, aldus de officier.

Het feit dat Kool met de handen omhoog had geloopen was in geen enkel opzicht een teken van overgave. Had Kool niet spottenderwijze gezegd: “Nou, ik doe toch niks, ik loop toch met mijn handjes omhoog?”

Doch dit nam niet weg, dat de afstand tussen hem en den achterwaarts loopenden brigadier even groot bleef, waaruit toch wel bleek, dat Kool de bedoeling moet hebben gehad den brigadier aan te vallen. Iemand, die zich overgeeft, blijft op zijn minst staan, of loopt weg, doch zal nooit zijn vermeenden aanvaller volgen. Bovendien was hier niet Van den Boschde aanvaller, doch Kool en de aanvaller geeft zich niet over. Ook het feit, dat de verdachten gehoord hadden dat van den Bosch zijn vrouw vroeg den gemeenteveldwachter Nieuwenhuis op te bellen, moet voor hen aanleiding zijn geweest sneller te handelen daar hun molestatiepogingen anders wel eens onmogelijk zouden kunnen zijn geworden. Ten aanzien van de houding van de drie verdachten, merkte spr. op, dat hij van schuldbesef weinig had bemerkt. Zij gedragen zich onverschillig en trekken zich feitelijk van de geheele zaak weinig of niets aan.

De eisch.

Spr. eischte ten slotte tegen ieder der verdachten een gevangenisstraf voor den tijd van 2 jaar.

De verdediging.

Vervolgens was het woord aan den verdediger mr. Langeveld, die begon met op te merken dat het zijn taak, na het felle requisitoir van den officier van justitie, een zeer moeilijke was. Pleiter verklaarde dat de familie van den verslagene verlangend naar een vonnis uitziet, daar dit voor haar den uitslag beteekent, inzake de ingediende klacht tegen den brigadier. Het was, naar pleiter zeide, de rechtsovertuiging van het volk, welke was getroffen.

Hierna behandelde pleiter de kermissen ten plattelande. Het zijn nog steeds middelpunten van vertier, die den plattelander gelegenheid geven in zijn eigen omgeving vermaak en afleiding te zoeken. Het zijn hun eenige hoogtij-dagen, waarop zij zich eens een keer volkomen kunnen uitleven. De stemming was, naar pleiters meening, onder de jongelui niet zoo erg als dat wel door de verschillende getuigen werd voorgesteld. In dat geval zouden immers de surveilleerende veldwachters wel eerder en strenger tegen de jongelui zijn opgetreden. Van den Bosch had trouwens, zo zeide pl., zelf verklaard, dat hij het lawaai dat de verdachten maakten, burengerucht vond. Bovendien zou brigadier van den Bosch zenuwachtig geweest zijn. Zooals deze zelf verklaard had, had hij door de verschillende kermisdiensten, maar betrekkelijk weinig slaapgenoten en lag het voor de hand dat van den Bosch hierdoor min of meer nerveus zou zijn geworden.

Pleiter hechtte groote waarde aan de verklaring van getuige P.A. Huitema, die gezegd had dat hij van den Bosch had hooren zeggen: “Komen jullie nou maar hier, haal nou den dokter maar”. Dit bewees naar pleiters meening, dat de drie andere aanvallers zich nog op betrekkelijk grooten afstand hadden bevonden en er dus van een omsingeling of insluiting geen sprake zou zijn geweest. Daardoor achtte pl. de noodzaak tot schieten niet bewezen.

Bovendien legde pleiter grooten nadruk op het feit, dat de brigadier en diens vrouw feitelijk de eenige getuigen zijn, die den strijd van nabij hebben gezien, en spr. vond, datop grond van beider verklaring het ten laste gelegde niet als bewezen kon worden aangenomen.

Pleiter concludeerde uiteindelijk tot vrijspraak en vroeg de onmiddellijke invrijheidsstelling der verdachten.

Na re- en dupliek deelde de rechtbank mede, geen termen te vinden die invrijheidsstelling der verdachten motiveerden, waarna de uitspraak bepaald werd op Dinsdag 8 December.

Wordt vervolgd.

Bronnen en illustraties; Regionaal Archief Alkmaar, Alkmaarsche Courant, Schager Courant, St. Langedijker Verleden en eigen collectie.

Reacties en aanvullingen; kunt u mailen naar schaduwrijklangedijk@gmail.com of via de reactiemodus op deze website.

Geef een reactie