Moord te Schagen 13.

In deze serie volgen we het letterlijke krantenverslagen over de moord te Schagen zoals die in de Alkmaarsche en Schager Courant verschenen.

Alkmaarsche Courant 18 januari 1895, pag. 1

Van het slot der avondzitting van den 14 valt nog het volgende te melden:

Als het Openbaar Ministerie beklaagde vraag, waarom hij den dag na den moord zich onder het publiek mengde, dat voor het huis der vermoorden door de ramen stond te kijken en of hij behoefte had die vermoorde vrouwen nog eens te zien, antwoordde bekl., “dat hij daar keek omdat iedereen dat deed. Had hij dat niet gedaan, dan zou men allicht gedacht hebben dat hij meer van de zaak af wist.”

Get. S. Kiljan – wed. G. Schoorl – verklaarde, dat Anna Beijers en haar dochtertje goede vriendinnen waren. Dat was de reden dat Anna haar – deze weduwe – tante noemde. In den avond van 11 Aug. was Anna nog bij haar geweest met groenten en had toen o.a. gezegd: “Tante, ik ben loom (vermoeid) en ga vanavond vroeg naar bed.”

Bekl. zeide daarnaar ondervraagd, dat het geluid, hetwelk de getuigen Roggeveen, Posker en Kweldam gehoord hadden, zeker ontstond toen hij uit de bedstee sprong en licht aanstak om te gaan stelen. Get. Roggeveen zeide nog dat het hem speet, dien avond niet handelend te zijn opgetreden, doch hetgeen men gezien en gehoord had, had hij van weinig beteekenis geacht.

Get. Kweldam vertelde nog dat hij Zondagavond na den moord in de herberg van Zijdewind was, toen daar ook kwam bekl. met een paar vrienden om te biljarten. Men sprak er over dat de weduwe Bute met een bijl was gedood. Bekl. had toen verteld dat hij ook gegil had gehoord, toen hij ’s avonds thuis zat te lezen. Hij was naar buiten gegaan en had den hond medegenomen, dien hij nog op iemand had afgestuurd. ’s Woensdags liet get. zich bij Boes scheren en zijde vrouw Boes, dat de omroeper van de plaats haar zoon genoemd had, en zij zeide: “De heeren moeten niet denken dat mijn zoon schuldig is; als dat zoo was, zou ik geen dag meer leven.” Beklaagde’s vader werd door dezen getuige genoemd “een doodgoeden man”, die nooit iets zeide.”

Ge. Posker verklaarde, dat het gillen van Anna Beijers was “een aangrijpend geluid”, wel een geluid dat men kon beschouwen geuit door iemand staande voor een moordenaar. Toch heeft deze get. er niet over gedacht binnen te gaan. Get. Kweldam heeft wel gezegd: “laten we binnen gaan”, doch get. zeide toen: “schof je”, een Schager uitdrukking, die zooveel wil zeggen als “Niet doen, wat gaan ons een andermans zaken aan.”

Als de president opmerkt, dat men toch wel binnen had kunnen gaan, zeide get. dit op dat oogenblik onnoodig te hebben gevonden, omdat men dacht aan ruzie en Anna Beijers was een zenuwachtig, opvliegend meisje.

De zitting wordt te 10.10 geschorst tot den 15, des ochtends te 10 uur.

Alstoen werd het getuigenverhoor voortgezet.

De eerse getuige is de heer Guldenarm, predikant bij de ned. herv. gemeente en godsdienstleeraar in de gevangenis te Alkmaa. Diens merkwaardige getuigenis wordt met volle aandacht door het publiek gehoord.

Get. zegt, dat bekl. tegenover hem steeds zeer bescheiden was en nooit een onvertogen woord sprak. Bekl. toonde dikwerf een kinderlijke naïviteit; hij vroeg bijv. eens wat berouw was en meermalen zag get. hem weenen. Bekl. vertelde eens spijt te hebben zijn verdediger verkeerd te hebben ingelicht. Geldzucht, wraakzucht en het lezen van romans waren de oorzaken zijner misdaad. Bekl. had in den aanvang zijner gevangenschap gedachte tot zelfmoord, doch get. bracht hem daar van af. Bekl. is intellectueel goed ontwikkeld, hij leerde met gemak gezangen uit eigen beweging, zelfs meer dan hij moest, begreep goed wat hij las en heeft een meer dan gewone levendige fantasie.

Op een vraag van den president, of met bekl.’s houding tot get. strookt dat bekl. tot den bewaarder eens zeide, wijzende op zijn celmedaille: “Die heb ik verdiend met koppensnijden te Schagen”, zegt bekl., dat de bewaarder eens tijdens de Almaarsche kermis tot hem zeide: “Ik zal aan den directeur vragen je op de kermis te laten zien in een hok voor een kwartje”, en hij toen tot die uitdrukking was gekomen.

Get. Bender, directeur der gevangenis te Alkmaar, zegt, dat bekl. de eerste dagen onrustig was en ’s nachts wel uit zijn slaap opsprong, doch later beter werd. Men vond een achtergebleven touw in de cel; bekl. zie, dat hij zich daarmee had willen verhangen, doch verklaarde later hiervan te hebben afgezien.

Hij was steeds bereidwillig en beleefd, deed goed zijn werk (erwten lezen of borstels politoeren). Voor en na het eten deed hij zijn gebed en Zondags wilde hij niet werken, want “dat had hij thuis niet geleerd”. Bekl. was zeer onrustig, nadat hij Alot had beschuldigd, na zijn bekentenis rustig; hij hield zeer veel van lezen. Bekl. heeft, toen de verdediger hem in het bijzijn van get. den door zijner moeder meldde, gezegd, dat zijn moeder medeplichtig was en hem bijstond met raad en daad. Later heeft bekl. dit herroepen. Die herroeping houdt hij ook thans vol.

Get. Al, koopman te Alkmaar, leverde jarenlang aan de wed. Bute, was ook haar executeur-testamentair en wist, dat Anna Beijers een legaat van ƒ 3000 zou krijgen.

Zondags avonds heeft bekl. aan get. op het perron te Schagen teruggevraagd afleveringen van de “Twee Weezen” en “Een Gevloekt Geheim”, door bekl. aan Anna geleend. Ook vrouw Boes had hem later om die boeken gevraagd. Get. vertelt ook dat bekl. later tot de dragers van het lijk van Anna behoorde.

Get. van Twisk, die de effecten der weduwe Bute behandelde, deed        mededeeling omtrent haar vermogen, over de familie Boes klaagde zij nooit.

Get. Berman, burgemeester van Schagen, verhaalt hoe vrouw Boes hem 23 Aug. verklaarde, dat haar zoon bepaald niet alleen de moordenaar was en Alot beschuldigde; het was de indruk van get., dat bekl. verheugd was, dat de justitie de beschuldiging van Alot geloofde. Get. zegt, dat de vader van bekl. een suffe man is; den 16-jarigen broeder van bekl. noemt get. idiootachtig doch sluw.

Get. Kloeke, hoofd eener school te Haarlem, die elf jaar hoofd te Schagen was, moemt den vader van bekl. een man, die thuis niets te zeggen had; de moeder kon niets van haar kinderen hooren en werd eens driftig tegen get., toen deze haar zeide dat het niet goed was steeds haar kinderen te beschermen. Beklaagde’s aanleg was niet groot, zijn vorderingen waren gering, doch een bengel was bekl. niet. Hij ontdekte nooit een gemeene streek in hem. Vrouw Boes was twistziek en driftig, beet in drift zelfs eens iemand een vinger af. Jan Oudshoorn was een domme jongen, met totaal gebrek aan wil.

Get. Ter Linden, onderwijzer te Schagen, had bekl. vier jaar in de klas. Bekl. gaf hem nooit last, doch de moeder werkte niet met de onderwijzer mede. Bekl. was van meer dan middelmatigen aanleg en bleef na het verlaten van de school tegen ieder beleefd. Hij vervaardigde het vorig jaar uit eigen beweging een lessenaar, dien hij aanbood aan den directeur der Harmonie, als bewijs van dank voor diens lessen.

Get. Roep, onderwijzer te Schagen, noemt bekl. iemand die streken had, een gluipert. Hij moest hem van gymnastiek wegsturen en had met geen ouders zooveel last als met beklaagde’s moeder. Get. zegt dat bekl. op dertien jaar van school ging.

Bekl. houdt vol van vijftien.

Get. Bijhouwer, tuinman te Winkel, oudoom van bekl., noemt bekl. een gluipert, van wien zijn gezin niet hield. Eens heeft bekl. bij get. thuis stilletjes veel drank genomen en is dronken op een brug gevonden; dit gebeurde in 1892. Bepaalde dronkaards of krankzinnigen komen in de familie niet voor.

De volgende get., zoon van den voorgaande, kwam Zondagsavonds na den moord van Helder te Schagen en logeerde bij zijn neef, den vader van bekl. Zittende in de gelagkamer, kwam agent bekl. halen om op het raadhuis te komen. Tegen elf uur werd vrouw Boes onrustig en ging de straat op: get. ging mee en de vrouw zeide tot hem: Als hij zich maar niet verpraat, ze kunnen daar zulke rare vragen doen. Get. dacht daar niets achter; hij heeft nooit aan beklaagde’s geestvermogens getwijfeld. De moeder was heftig tegen anderen, zwak voor haar kinderen.

Na de daarop volgende pauze vertelt get. Snoeks, gevangenisbewaarder te Alkmaar, dat bekl. in de cel zeer spraakzaam was over bijzonderheden van den moord. Hij vertelde deze zaken meest op lachende manier, zonder aandoening te toonen. Get. had eens gezegd dat bekl. om ƒ 500 mocht willen dat de vrouwen nog leefden, waarop bekl. zeide “ze mogen leven doch ’t moet mij geen geld kosten”.

Bekl. had ook wel gezegd, dat hij verlangde naar de reis naar Leeuwarden; hij was nooit verder geweest dan Amsterdam. Bekl’s houding was altijd net.

Bekl. wordt nu uit de zaal verwijderd en gehoord wordt Rudolf Anton Boes, barbier en herbergier te Schagen, 62 jaar oud, een kleine man met hoogen rug, die nie weigert te getuigen. Get. zegt, dat hij een dag of negen na den moord zijn vrouw zeide bang te zijn, dat men Klaas verdacht en de politie op hem loerde. Bij de begrafenis wist hij nog niet, dat Klaas het had gedaan. Get. zegt, dat zijn vrouw een zeer lastige vrouw was en na den moord lastiger was dan ooit. Get. verklaart, dat hij op 18 Aug. op aandringen van zijn vrouw en Klaas heeft verklaard op den avond van den moord een man te hebben gezien, doch er was niets van aan. Als Klaas verhoord was, vertelde hij dit aan get., bij hem aandringende ook in dien geest te verklaren. De verklaringen van get. omtrent beklaagde’s bewegingen op den bewusten avond, ook omtrent den hond, zijn zeer verward en blijkbaar een verwarring van waarheid en leugen. Get. maakt den indruk van een zeer dom, versuft persoon. Op een vraag van het Openbaar Ministerie zegt get. dat het leven thuis thans beter is, dank zij de zorgen van zijn dochter. Het Openbaar Ministerie en de verdediger zeggen er prijs op te stellen get. te hooren in het bijzijn van bekl. De president vraagt daarop of get. er tegen opziet, doch deze maakt weinig bezwaar.

Bekl. wordt binnengeleid, terwijl zijn vader voor hem onzichtbaar gaat zitten op de achterste getuigenbank.

Dan volgt als get. beklaagde’s 16-jarige broeder Rudolf, een jongen met een dom gelaat. Hij had des avonds de weduwe Bute driemaal hooren gillen, wat get. aan bekl. zeide, toen deze thuis kwam. Bekl. had toen gewild, dat get. met hem was gaan zien wat er was, doch get. had geweigerd, omdat hij op zijn bloote voeten was. Bekl. sliep bij get. in één bed. Get. is dien nacht niet wakker geweest en heeft niets van beklaagde’s doen gemerkt; van zijn vroegere verklaringen herinnert get. zich niet veel meer. Anderhalf uur vóór zijne moeder zelfmoord pleegde, drukte deze den knaap op het hart voor de justitie de waarheid te zeggen en altijd braaf te zijn. Bekl. was niet goed voor zijn broeder, want hij kneep hem dikwijls hard in den hals. Get. was blij dat zijn broeder uit het huis was, al was hij niet blijde, over de arrestatie. Get. barst bij het einde van het verhoor, als hij zijn broeder ziet, in weenen uit.

In den loopvan het getuigenverhoor werd gistermiddag nog gehoord Hendrikus Deutekom, die op het erf van Alot een ketting van de weduwe Bute vond, en Anna Veuger, die zeide dat zij en Anna Beijers beklaagde vroeger een aardigen jongen vonden, maar Anna Beijers werd later bang voor hem, omdat hij een revolver had. Ook get. Elisabeth Franken, verleden jaar dagmeisje bij de weduwe, verklaarde, dat Anna bang was voor bekl. Bekl. had eens in Juli den vrouwen geraden,beneden te gaan slapen; boven slapende konden zij bij brand wel levend verbranden. Die raad is opgevolgd. Get. vertelde ook dat de weduwe wel eens klaagde over raren smaak der koffie. Getuige deelde mede, dat bekl. aan Anna boeken leende en herkent de bijl, messen en gestolen voorwerpen.

Bekl. erkent nog dat hij dien avond in de koffie zuringzout had gedaan; ontkent over brandgevaar te hebben gesproken.

Verhoord wordt nog getuige De Vries, rijks-veldwachter te Anna-Paulowna. Hij had o.a. in den toren van het oude slot te Schagen, waa Oudshoorn woonde, een muntbiljet verborgen gevonden. Ook had hij bekl. in een rijtuig naar Alkmaar gebracht. Deze had daarin verteld dat Alot hem tot den moord had aangezet. Bekl. had geweigerd omdat moord bloedsporen naliet. Alot had gezegd: “die zijn weg te doen, ik heb ook vrouwen te Haarlem vermoord”. Als het Openbaar Ministerie get. verder ondervraagt, zakt deze krachtige doch bejaarde man, waarschijnlijk door de warmte in de zaal, ineen, en moet worden weggeleid, zoodra hij zijn bewustzijn teruggekregen heeft. Nog wordt gehoord get. Schut, schildersleerling, van wien bekl. loodwit, en get. Rooij, meubelmakersjongen, van wien hij zuringzout kocht.

Verder de meubelmakersjongen A. de Rooy Azn., een aardige knaap, die als de president opmerkt dat hij veertien jaar is, lachend zegt “dat hij vandaag juist vijftien is”. Get. die ook bij beklaagdes patroon, den meubelmaker Bierenbroodspot werkte, had voor zijn baas zuringzout moeten halen bij den apotheker en ook voor bekl. voor een dubbeltje gehaald en het overgevende nog opgemerkt dat het vergif was. Getuige had het gek gevonden, dat bekl. in de werkplaats loodwit in taartjes deed om, volgens zijn zeggen, kippen te vergitigen, wat get. later tegen Jan Oudshoorn de opmerking had ontlokt, “dat hij daar toch wel brood voor kon nemen”. Get. noemde bekl. in de werkplaats een aardigen makker. Na den moord had hij opgemerkt dat bekl. andere kleeren dan gewoonlijk aanhad. Zondags samen wandelende had bekl. gezegd: “Ze kunnen mij ook wel voor den moordenaar aanzien, omdat ik andere kleeren aan heb”, maar get. had daar niets bijzonders in gevonden. Get. heeft Zondagsmiddags ook met bekl. in gezelschap van Oudshoorn gewandeld.

De get. Bierenbroodspot, meubelmaker te Schagen, bij wien bekl. twee jaren vóór den moord in dienst trad, noemde bekl. een bevattelijk jongmensch, dien hij als nummer een achtte, maar dien hij wel eens op oneerlijkheid betrapte en die niet altijd precies deed wat de patroon wilde. ’s Maandags na den moord had get. wel opgemerkt, dat bekl. een nieuwe pet en een ander pak had, doch hij sloeg er verder geen acht op. Na de begrafenis had bekl. van get. gevraagd een vergulde portretlijst om het portret van Anna Beijers in te plaatsen. Get., meenende dat beklaagde op de vermoorde betrekking had, had gezegd: “zoek maar een lijst uit”, waarop bekl. een model uitzocht dat niet voorhanden was. Get. had toen gezegd: “Voor iemand, die zoo aan haar einde is gekomen, neem je geen goud, dan neem je dof met zwart.” Van den leerling Jan Oudshoorn zeide get. dat deze was een suffig, weinig leerzaam persoon, leugenachtig en stil van aard, maar die, evengoed als bekl., als hij, de patroon, floot, voor hem vloog. “Hij had er voor de zaak een paar zeer bruikbare jongens aan”. Get. vertelt nog dat bekl. den Vrijdag na den moord onrustiger was dan anders. Hij was toen met get. bij een kastelein op ’t Zand bezig een biljart te bekleeden; in de regel was bekl. daarbij erg vlug met zijn werk, doch dien dag ging het niet vlot. De revolver, die bekl. had, had hij stil uit een lessenaar bij get. genomen, later had hij hem daar weer in gelegd.

Get. L. Visscher, meubelmakersleerling, was tusschen 2 Maart en 2 Augustus, toen hij als militair te Hoorn lag, te Schagen geweest en had o.a. aan bekl. gevraagd: “Hoe gaat het Anna Beijers?” waarop bekl. met spijtig gezicht antwoordde: “Die verkeert nu met Roos.”Den dag na den moord had bekl. tot get. gezegd: “Hier is ook een grapje gebeurd”, en had hem zelf de bloedsporen op de schutting getoond. Get. heeft ook, na beklaagde’s arrestatie, de portretten der vermoorde vrouwen gewikkeld in een bulletin, waarin ƒ 700 werd uitgeloofd voor het vinden van den moordenaar, gevonden op een plank in de werkplaats en die toen aan zijn patroon overhandigd, die ze weder aan justitie ter hand stelde.

Get. Slot, huisvr. van P. Meurs, waschvrouw te Schagen, heeft van vrouw Boes kleeren te wasschen gekregen, die deze reeds gewasschen had, naar zij zeide in aardappelwater, omdat Klaas – de beklaagde – er de lijmpot over had laten vallen. Bloedvlekken had get. niet in de kleeren gevonden, zij had er trouwens niet op gelet. Toen get. Zondagmorgen bij Boes kwam en vertelde “dat buurvrouw Bute niet al te goed was”, is vrouw Boes naar buiten gegaan en de tranen schoten haar in de oogen. Get. had niet gesproken over den moord, meenende de buren daardoor te doen schrikken. De verdediger vroeg: “hoe vrouw Boes na een zoo eenvoudige mededeeling kon huilen.”

Dat begreep get. niet.

De zitting is daarna geschorst tot den 16, toen het getuigenverhoor werd voortgezet.

Wordt vervolgd.

Geef een reactie