Ontstaansgeschiedenis Geestmerambacht en het Oosterdelgebied (deel 2)

De ontginningen in Langedijk

Men gaat ervanuit, gelet het ontginningspatroon, dat de veenontginningen van Oudkarspel, Noord- en Zuid-Scharwoude zijn gedaan vanuit Schoorl. De dijk waarop zij met Broek op Langedijk liggen lijkt als waterkering te zijn aangelegd. Ook hierover wordt verschillend gedacht. De Vries schrijft bijvoorbeeld in de toelichting bij zijn reconstructiekaart van het Hollands Noorderkwartier dat Langedijk niet als waterkering diende, maar als weg waaraan de woonhuizen een veilige plaats hadden. Beekman echter was wel de mening toegedaan dat de Langedijk als waterkering dienstdeed. De reconstructiekaart van het Noorderkwartier van Henk Schoorl sluit op de mening van Beekman aan. Datzelfde is ook de conclusie van Du Burck. De Twuijverweg is de zuidelijke voortzetting van de Langedijk. Dit idee van waterkering wordt versterkt door het feit dat de gronden ten oosten van de Twuijverweg “Uutworp” werden genoemd. En Uutworp moet gezien worden als een buitendijks gebied net als een “Coog”. Deze naam treffen we in Langedijk ook aan de oostkant van de Langedijk aan. Twuijverweg, Spanjaardsdam en de Langedijk moeten zijn aangelegd als bescherming tegen het water van de Heerhugowaard. Professor Gerhard Kernkamp, hoogleraar geschiedenis aan de universiteit van Utrecht en pionier economische en sociale geschiedenis beschouwde de Langedijk als een heirweg en daar valt veel voor te zeggen.  De naam Oudkarspel komt voor het eerst voor in 889 n. Chr. Monniken van de Abdij van Egmond zouden daar toen zijn begonnen met het bouwen van huizen en een kerk. Broek op Langedijk moet vanaf de Vroonen zijn ontstaan. De oude naam van Broek op Langedijk was “Franlorebroec” ofwel ‘Vronerbroek’. 

De Twuyverhoek en de Berenkoog zijn net als het Oosterdel ontgonnen met de afwatering in de Heerhugowaard.

De Vronen is vermoedelijk vanaf 600 na Chr. bewoond geweest en heette in die tijd nog Franloo. Vanaf Vronen werd het door de droogte mogelijk om het hele natte veendek rondom Vronen te ontginnen. Het is ook logisch dat er tussen de bewoners van Vronen en Oudkarspel contact is geweest en dat de Langedijk en Twuyverweg niet alleen een bescherming bood aan het water van de Heerhugowaard, maar tevens de verbindingsweg weg was tussen de twee dorpen. Tevens moet het de ontsluiting zijn geweest richting Niedorper ambacht. In die zin is de visie van prof. Kernkamp heel aannemelijk. Ongeloofwaardiger is naar mijn mening de aanname van Koomen dat de eerste dijk tussen Zuid- en Noord-Scharwoude oostelijker moet hebben gelegen, op de lijn van de Koogerkerk en Sint Jan de Doper. Hij voert aan dat deze dijk haaks zou hebben gelegen op de kavelrichting. (1)De aanleg van een dijk tussen Vronen en Oudkarspel zal echter zo zijn aangelegd dat men voor de makkelijkste verbinding zal hebben gekozen. Voor de stevigste ondergrond en hoogst gelegen delen.

De tiende eeuw

De tiende eeuw is een heel droge eeuw geweest, het is hier eerder aan de orde geweest.  Uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er in de jaren 925 – 975 heel erg weinig regen viel. Zo werd op de Veluwe het dorp (oud) Kootwijk wegens uitdroging van het nabijgelegen meertje verlaten. Door de droogte ontstaan er zandverstuivingen op de Veluwe en aan de kust daardoor de eerste Jonge Duinen.

De droogte maakte dat het natte veendek in het Geestmerambacht makkelijker toegankelijk werd. De ontginners liepen echter wel tegen problemen op. Door het veen af te laten wateren werd het volume van het veen minder (compressie). Doordat er lucht bij kwam ging de bovenste laag van het veen dat uit onverteerde plantresten bestond verteren (oxidatie). Daardoor ging het maaiveld dalen. Dit ging met de snelheid van een centimeter per jaar. Dit had tot gevolg dat het nog niet ontgonnen deel zijn water afvloeide naar het al ontgonnen perceel dat daardoor overstroomde. Men was dus wel genoodzaakt om verder het veen in te gaan en in het verlengde van het al ontgonnen perceel een nieuw perceel te ontginnen. Verbouwde men op de eerste ontginningen nog groenten, met het uitbreiden van de ontginningen klonken die percelen steeds verder in en werden daardoor natter. Daardoor raakten ze steeds minder geschikt voor de landbouw en schakelde men weer gedeeltelijk over op veeteelt. Door het gestaag inklinken werden de laaggelegen gebieden kwetsbaar voor overstromingen. De twaalfde eeuw was een eeuw met behoorlijk wat stormvloeden. Op 2 november 1170 was er een stormvloed die tot aan Utrecht zorgde dat die stad kreeg te maken met eb en vloed. Deze stormvloed is er een geweest die leidde tot de Zuiderzee en ervoor zorgde dat men niet meer van Stavoren over land (zandbanken) naar Enkhuizen kon. Ook de veenlaag van de Heerhugowaard heeft daar ernstig onder te lijden gehad. Dat maakte van Heerhugowaard een niet te onderschatten binnenzee en zag men zich genoodzaakt om ten oosten van het Oosterdel een dijk aan te leggen, de Oosterdijk.

De Vronen

Na de moord op Flosis V in 1296 zette de bisschop van Utrecht, Willem van Mechelen de Westfriezen aan tot een opstand. Dat leverde het nodige wapengekletter op in Westfriesland. Onder leiding van Jan van Renesse hadden de Hollanders een troepenmacht geformeerd. De Westfriezen trokken op naar Alkmaar en de Hollanders hadden zich teruggetrokken binnen het bereik van de eigen schutters op de Torenburg, Middelburg en Nieuwburg. Toen de Westfriezen dicht genoeg genaderd waren gaf Jan van Renesse de orders om een tegenaanval in te zetten. Terwijl er bij de Vronen zwaar werd gevochten liet hij een derde van zijn manschappen bij het noordelijke deel van de Vroonermeer aan land brengen. Zij sneden de Westfriezen, die zich richting Niedorp wilden terugtrekken, de pas af. Zo kwam op 27 maart 1297 bekend te staan als de Slag bij Vronen. Volgens de dichter Melis Stoke vielen hierbij zo’n 3.000 doden en werd Vronen in brand gestoken en volledig verwoest. Bewoners moesten naar elders vertrekken, want Vronen mocht niet worden herbouwd.

Na de slag bij Vronen op 27 maart 1297 eindigt de laatste opstand van de Westfriezen tegen het bewind van de graven. Op 27 november 1297 worden daartoe aan de Westfriezen vredesvoorwaarden opgelegd aan de vier opstandige ambachten van West-Friesland. Het Hoogwouder ambacht, het Drechtinger ambacht, het Niedorper ambacht en het Geestmanner ambacht geven hiermee hun onafhankelijkheid op.

Ten bate van de graven van Holland werd Vronen, dat was verwoest en platgebrand, verbeurdverklaard ten bate van de Hollandse graven. De landerijen van Vronen werden gescheiden in drie groepen: geestlanden, kleilanden en gerslanden. De graaf kon over deze landerijen en de zich daarop bevindende of wederopgebouwde hofsteden naar welgevallen beschikken. Ze werden zoals gewoonlijk verpacht. Zoals bijvoorbeeld in 1340 voor 20 jaar voor zover ze niet waren verkocht of in leen uitgegeven. (2)

De graven van Holland kregen langzaamaan meer macht over West-Friesland.  Zo was in de vredesvoorwaarden vastgelegd;

  1. Het recht om kastelen te bouwen en strategische wegen aan te leggen.
  2. De hoge rechtspraak werd aan de Hollandse graven toevertrouwd.
  3. Heervaartplicht (de krijgstocht waartoe men door de graven kon worden opgeroepen)
  4. Heffingen
  5. Domeinen (bijv. De zeehoeders van de graaf moesten ertegen waken, dat jutters met de strandvondsten zouden gaan strijken)
  6. Beden, bij bijzondere aangelegenheden door de heer (graaf) ingediende verzoeken om financiële steun
  7. Tienden
  8. Vronescout
  9. Thijns

Deze voorwaarden laten zien dat belasting betalen van alle tijden is.

  1. Komen, Van Otterplaat tot Groensveldweid 2014, pp. 31
  2. Hamaker. De rekeningen der grafelijkheid van Holland onder het Henegouwse Huis. II Utrecht 1876. 246

wordt vervolgd

Geef een reactie