Stukjes verhalende theatergeschiedenis 1974 – 1998. Deel 9.

Gadverpielekes. 

Hoewel ik binnenkwam bij een Amsterdams gezelschap kreeg ik wat betreft de spraak de indruk dat ik in Den Haag zat. De voertaal was tegen plat Haags aan.

Frits van de Haspel, als we over hem spraken werd hij altijd Hits van de Fraspel genoemd, was chef technische dienst bij het Publiekstheater en die had bij zijn overkomst van toneelgroep Theater uit Arnhem naar het Publiekstheater in Amsterdam wat mensen meegenomen en ook uit zijn Haagse tijd van toneelgroep Arena/Nieuwe Komedie. Frits liep in die jaren zijn poten onder zijn kont vandaan om het voor elkaar te krijgen dat er een opleiding kwam voor theatertechnici, want daar ontbrak het in Nederland in die tijd nog volledig aan. Je leerde het vak, door schade en schande, in de praktijk en je was als aankomend technicus ook heel erg afhankelijk van de kennis en ervaring van je chef. Wat dat betreft heb ik het met Dick Heinz als leermeester enorm getroffen. De huidige stand van zaken op gebied van kennis en scholing binnen de Nederlandse theatertechniek is voor een groot gedeelte aan de inzet van Frits van de Haspel te danken. 

Zelf had ik niet zo’n goede relatie met Frits. 

Ik denk dat wij elkaar behoorlijk eigenwijs vonden en wat betreft humor was er ook een groot gapend gat. Ik was zeker eigenwijs genoeg om vooral geen interesse te tonen in de mogelijkheden die hij creëerde voor het volgen van cursussen. Dat kwam ook omdat ik in die tijd een behoorlijk eind van Amsterdam woonde, in Schagen. Door de voorstellingen was ik vaak al heel laat thuis en ook vaak weer vroeg op om naar de volgende af te reizen. 

Ik heb me eenmaal aan een cursus gewaagd, moest daarvoor op maandagavond naar het Raamplein in Amsterdam en zat daar met jongens uit de elektrotechniek in de klas en dat was geen goede combinatie. Als brood- banketbakker miste ik iedere technische ondergrond en zij hadden daarin een duidelijke voorsprong. Ik ben er met drie maanden mee gestopt. 

Door slecht weer, er viel in die jaren nog sneeuw en het ijzelde soms ook nog, had ik een aantal lessen gemist en dat was voor mij niet meer in te halen. Ik moet erkennen dat het mij ook aan motivatie ontbrak. Frits en ik hadden gelukkig niet veel met elkaar te maken. De eerste inspiciënten vormden wat dat betreft de goede tussenpersonen tussen het grondpersoneel en de staf. 

Ik weet nog dat we MacBeth speelden in een decor van Frank Raven dat bestond uit een half rond schuinoplopende praktikabel* . Daar tegenaan in de ronding een hoger praktikabel met daarin links en rechts een gedeelte dat hydraulisch omhoog kon en zoals tafel diende. Daarachter over de hele breedte van het toneel, in het midden aansluitend op de eerdergenoemde praktikabel, praktikabels die een soort overpad vormden. Daar weer achter in het midden een hoger praktikabel waar door middel van poten opkomsten waren. Om het wat korter te beschrijven; twee trailers afgeladen vol met hout. 

Voor reparatie stond er in onze werkplaats een multiplexplaat van 18 mm. ingeval er een praktikabelblad zou sneuvelen. De première was op 31 januari 1976 en ik denk dat wij Macbeth speelden tot de première van “De Opgaande Zon” op 3 april 1976. Eind oktober ’76 stond in onze werkplaats nog steeds die plaat multiplex ongebruikt. Op een bepaald moment, ik woonde in Schagen samen op een tot woonhuis verbouwd zoldertje, bedacht ik dat het wel leuk zou zijn om van die plaat een dekenkist voor mijn vriendin te maken. 

Dat was kort na de première van “De Kaukasische krijtkring”. Het mooie was dat als we op zaterdagavond in de schouwburg van Amsterdam stonden, we met opbouwen van de voorstelling redelijk snel klaar waren. Als dat ruim voor drie uur was dan maakten de jongens van de schouwburg hun tijd tot 15.00 uur nog vol met klusjes. Ik had een week eerder “ome Dirk”, de timmerman van de Stadsschouwburg gevraagd of hij beneden in de kelder waar hij zijn werkplaats had die plaat voor me zou willen zagen en zo geschiedde. Rond drie uur zaten wij, de technici van het Publiekstheater, in het kantoor van Frits, naast onze technische ruimte wat te drinken en te ouwehoeren. Frits van de Haspel kwam op dat moment de werkplaats binnen. Stond boven aan de trap om zich heen te kijken en kwam fronsend de tien treden naar beneden en naar ons toe in zijn kantoor. 

“Hebben jullie die plaat multiplex gezien?” 

Waarop mijn collegae spontaan naar de andere kant van de werkplaats wezen en vertelden dat die kleine plaatjes kort ervoor nog één geheel waren geweest. 

“Welke idioot haalt het in zijn malle kop om . . . ?“. 

Ik had inmiddels mijn vinger al opgestoken. Was de relatie al niet al te goed, echt beter is hij ook niet meer geworden. Ik werd nog slechts gedoogd. Frits was thuis een dakkapel aan het bouwen en had van een buurman een imperiaal geleend voorop zijn Opel Kadet om de plaat naar Wilnis te vervoeren.

In onze technische ploeg hadden we op dat moment denk ik ook de oudste inspicient van Nederland; Kees Bakker. 

Kees had met Frits bij toneelgroep Arena/Nieuwe Komedie gediend en was bezig aan zijn laatste seizoen voor zijn pensioen. Kees reed altijd met zijn Opel Kadet door het land naar de voorstellingen en ik deed dat in eerste instantie ook met een Citroen Diana. Ik weet niet meer hoe er officieel door de techniek werd gereisd en hoe het met reiskostenvergoedingen zat of dat we een openbaarvervoervergoeding kregen. Ik heb daar geen herinnering meer aan. Wel dat we in het tweede jaar per openbaarvervoer naar de plaats van voorstelling gingen en ’s avonds kwam er dan een taxi uit Amsterdam om ons op te halen. Zowel Kees Bakker als mijn persoon maakten daar geen gebruik van, omdat wij midden in de nacht niets te zoeken hadden in Amsterdam. Kees moest altijd nog door naar Den Haag en ik naar Schagen.

Op 10 januari 1976 hadden wij in Amsterdam première van “Met gesloten deuren/De Meiden” waarvan het decor van De Meiden onder andere bestond uit een heel groot hoerig rose gekleurd bed met kunststof spiegels bekleed. We hadden ergens in februari een voorstelling in Venray en de dag erop in Maastricht. Kees Bakker was een enorme liefhebber van jenever, maar had er een klein probleem bij als hij het niet bij twee borrels liet zitten. Bij de derde raakte hij volledig de weg kwijt. De dag dat we naar Venray gingen had Kees voor ons allen een overnachting geregeld in Overloon. Dat scheen een prima adres te zijn waar je voor ‘weinig’ kon slapen en ontbijten. Tijdens de voorstelling hadden we als techniek weinig te doen en Kees had zijn weg gevonden naar de bar van de foyer en kende de barman nog uit vroeger tijden. 

Tijdens het afbreken en laden van de voorstelling hadden we niet zoveel aan Kees. Sterker nog Nico van der Krogt, eerste inspiciënt met Dick Heinz bij het Publiekstheater, die met Kees moest meerijden had hem aan de koffie gezet. Martin Vos de chauffeur van Kat zou zijn trekker afkoppelen en de volgende morgen zijn trailer weer in Venray aankoppelen. Roderick van Gelder stapte bij mij in de auto. Omdat Kees wist waar we heen moesten zouden we achter hem aanrijden en aldus geschiedde. 

Venray uitrijdend had ik een bord met Overloon zien staan dat rechts aangaf. Kees reed echter rechtdoor. Er lag flink sneeuw op de weg en de weg werd steeds smaller. Op een bepaald moment sloeg Kees rechtsaf, reed langs een varkensstal tot door een hek dat toegang gaf tot een besneeuwde weide. Achter mij stopte de trekker van Martin Vos. Kees en Nico waren niet meer te zien.

“We gaan terug naar de grote weg, want zo komen we nooit in Overloon”, zei ik en we keerden onze auto. 

In Overloon zagen we een cafeetje waar de lichten nog aan waren en waar rond de ronde tafel nog een drietal mannen zaten, waarvan de ene de uitbater bleek te zijn. Het bleek ons overnachtingsadres te zijn. We werden hartelijk uitgenodigd aan tafel te komen en kregen wat te drinken. We meldden dat we binnenkort nog twee man verwachtten. 

Uit de jukebox (een voorloper van streamingservice) klonk de meezinger “Gadverpielekes”.

Het was aan de vooravond van carnaval tenslotte en de stemming zat er bij ons zo in dat wij de tekst al heel snel uit ons hoofd konden meezingen. De man tegenover mij, van wie ik de indruk had dat ik hem ergens van kende, bood ons daarop een consumptie aan. De man herhaalde dat ettelijke keren als wij “Gadverpielekes” uit onze kelen lieten klinken. 

Nico en Kees kwamen uiteindelijk ook aan en het werd niet alleen heel gezellig het werd ook steeds later. Het was Martin Vos die ons dan ook op een bepaald moment tot de orde riep, want hij moest als eerste van ons zijn bed uit om om tien uur in Maastricht voor de schouwburg te staan. Ik zal details achterwege laten van de slaappartij, we lagen met vijf man op een kamer. Na een hele korte nachtrust schoven we aan aan een uitgebreid Brabants ontbijt. Bij het verlaten van het café liep ik in het halletje tegen een hele grote poster aan met daarop een blozende man in boerenkiel en pet. 

Het was Jan Boezeroen die zijn plaatje “Gadverpielekes” promootte. De poster was me de avond ervoor bij binnenkomst ook al opgevallen en de man leek sprekend op de gulle gever van de vorige avond. 

We waren die dag in ieder geval op tijd in Maastricht en ‘s middags vroeg klaar met de opbouw. Ik moest na de voorstelling weer helemaal terug naar Schagen, want ik was de volgende dag vrij. Ik was behoorlijk kapot en het bed van De Meiden bracht uitkomst. 

Het werklicht* ging uit. 

Ik ging plat en was direct diep onder zeil. Plotseling ging het werklicht echter weer aan en ik hoorde stemmen, veel stemmen. Ik deed mijn ogen open en naast mij lag, helemaal verkreukeld, Kees Bakker. Boven mij zag ik allemaal damesgezichten die verbaasd naar het bed keken. Er was een rondleiding voor een vrouwengroep die ’s avonds de voorstelling zou gaan zien en die een kijkje achter de schermen kregen met uitleg van onze collega Roderick van Gelder over hoe een technische opbouw in zijn werk gaat. De dames zullen thuis het nodige te vertellen hebben gehad. We werden tenminste heel vreemd nagekeken op dat toneel. Kees en ik waren in ieder geval op tijd wakker om met onze andere collegae te gaan eten. 

Het theater in Maastricht was gevestigd in een voormalige kerk en het toneel was zo’n zeven meter boven straatniveau. Rechts op het toneel was een laad-en losdeur met een klein balkon met elektrische takel. Je stond daar in de openlucht de decors van en naar het toneel te takelen. Het lossen viel op zich altijd nog wel mee, omdat er dan nog niet veel geparkeerde auto’s stonden, maar op het eind van de avond stonden ze, ondanks de verbodsborden, tot tegen de trailer aan geparkeerd. Dat was een ware crime. Politie was in geen velden of wegen te bekennen om het verbod te handhaven en vaak was het ook niet mogelijk, zoals wij dat in Amsterdam wel deden, om de auto weg te wippen. Ze stonden bumper aan bumper, dus je kon er niet tussen staan. Het duurde dus vaak erg lang voor de trailer weer geladen was en we richting Amsterdam of in mijn geval richting Schagen konden gaan. 

  • praktikabel – een verhoogd podiumdeel.
  • werklicht – huisverlichting die aan is tijdens de opbouw.

Geef een reactie