Twee jaar geleden staken Langedijk en Heerhugowaard dik € 50.000 in een onderzoek om de walkanten van het Oosterdelgebied te beschermen en schaamteloos als ze zijn, zonder te communiceren wat de uitkomsten van dat onderzoek zijn geweest, gaan ze nu weer geld steken in een onderzoeksbureau dat per 1 januari 2023 met dezelfde opdracht weer onderzoek gaat doen en daar per 1 oktober 2023 verslag van zal moeten doen en met voorstellen moet komen.
Het zijn allemaal bedragen die er, afgeschreven over een periode van 50 jaar, niet toe doen, net als de mensen die toen aan het roer stonden.
Bezoekers aan dit weblog zullen wel bemerkt hebben dat ik me het afgelopen half jaar niet meer zo duidelijk heb geuit over de hierboven beschreven politiek bestuurlijke personen. Het heeft niet zoveel zin. Ons onderwijsstelsel is er in de afgelopen 40 jaar niet op vooruit gegaan en politiek bestuurlijk is de bevolking van Dijk en Waard daar de dupe van. Alle waar is naar zijn geld.
Ik sluit niet uit om daar waar nodig aan de bel te trekken, maar zal me toch in de toekomst meer toeleggen op historisch materiaal zoals ik dat hier al veel vaker en ook in boekvorm heb laten zien.
Zo af en toe loop ik in mijn onderzoek waar ik op dit moment mee bezig ben tegen wat ik noem; ‘bijvangsten’ aan en dat bracht me op het idee om zo af en toe eens iets van die bijvangst te publiceren onder het kopje:
Hoe is het toch met . . . . . . ?
Het begon met een artikel in de Schager Courant van 4 maart 1869, pag. 2 en dat wordt hier letterlijk in de taal van toen weergegeven:
“Op Maandag den 1 dezer maand is aan het Station van den Noord Hollandschen Spoorweg te Schagen, een vreeselijk ongeluk gebeurd; bij aankomst van den eersten trein uit Amsterdam, des voormiddags ten 111/4 uren, had de stooker Le Duc, een jongeling van 22 jaren, de onvoorzichtigheid, van de machine te springen vóór de trein volkomen stil stond met het ongeluk gevolg dat hij viel en uitgleide, onder de wagens, waarschijnlijk doordien zich een weinig sneeuw op het trottoir bevond; het wiel dat nog slechts eene halve wenteling te doen had ging over de beenen en verbreizelde beiden.
De chirurgijns Koelman en de Boer uit Schagen waren zeer spoedig en de heer Haaremaker, uit den Helder, per telegram ontboden reeds ten 123/4 ure op de plaats des onheils tegenwoordig; in den namiddag van denzelfden dag werd het ééne en den volgenden morgen het andere been geamputeerd, beide ver boven de knie.
In den loop van laatst gemelden dag bragt zijne familie die te Haarlem woonachtig is, als mede het meisje waarmede hij over veertien dagen dacht in het huwelijk te treden, hem een bezoek; de patiënt bevindt zich, vrij wel en volkomen bij zijn positive; zijn toestand blijft echter zorgwekkend.”

Je leest als je onderzoek doet een jaargang van een krant niet even in een dag en als je meerdere kranten uit eenzelfde periode leest dan zit daar best wat tijd tussen. Het bericht in de Schager Courant ontroerde me blijkbaar toen ik het las, want ik nam het op in mijn aantekeningen. Er waren in de tijd dat het speelde heel veel mensen betrokken en werkzaam bij het spoor. Onze hedendaagse Nederlandse Spoorwegen zouden jaloers zijn.
Er ging ook nogal eens iets fout en dan kreeg je, zoals in het artikel in de Schager Courant ook een aardig inzicht in de medische stand van dat moment.
Vijf jaar na dit bericht staat er in het Weekblad van Haarlemmermeer van 20 maart 1874 op pagina 2 een bericht dat een aardig inzicht geeft in het werkgeverschap van de Hollandse IJzeren Spoorweg-maatschappij:
_” Kort geleden werd op den Haarlemmerdijk te Amsterdam, tusschen de Dommerstraat en het Plein een kleine maar nette sigarenwinkel geopend, die, wegens de bijzondere omstandigheden waarin de eigenaar verkeert, nog al de aandacht trekt. Op een bank, die zich achter de toonbank over de geheele lengte van het winkeltje uitstrekt, zit een man zonder beenen, die zich al voortschuivende kan verplaatsen. De bank en de winkelkast zijn zóó ingerigt, dat hij de voornaamste kisten en doozen binnen zijn bereik heeft, zoodat hij dan ook de klanten met de meeste vlugheid kan bedienen. Wanneer men hem naar de oorzaak van zijnen toestand vraagt, dan herhaalt hij, dat hij nu vijf jaren geleden als stoker in dienst van de Hollandsche spoorweg-maatschappij, het ongeluk had, in de nabijheid van he station Schagen onder de machine te geraken, waarbij hem de beide beenen verbrijzeld werden: dat hij geruimen tijd in het stationsgebouw op kosten der Maatschappij werd verpleegd, en hem daar de beenen zijn afgezet, zoodat alleen een paar stompen zijn overgebleven; dat hij, na zijne herstelling bij zijn ouders in Amsterdam teruggekomen, het sigarenmakersvak, alweder voor rekening der Spoorweg-maatschappij, heeft geleerd; dat hij dan ook reeds eenigen tijd een handel in tabak en sigaren heeft uitgeoefend, doch op hoop van beteren uitslag, zich heeft gevestigd in een meer drukke volkrijke buurt. De ongelukkige, Le Duc geheeten, wien het niet aan ijver ontbreekt om een eerlijk stuk brood te verdienen heeft- aandoenlijk genoeg! – aan zijn winkel de naam gegeven van De Locomotief. Zeker werd hij daarbij geleid door de verwachting, dat deze “locomotief” hem snel en zonder ongelukken een goed eind zal vooruitbrengen, om tot een redelijk bestaan in de maatschappij te komen. Wie zou hem dat niet helpen wenschen?”