MOORD TE SCHAGEN 8.

vervolg van het verslag in de Schager Courant van 15 januari 1895, pag. 2

Na de heropening vraagt de pres. aan beklaagde, of hij nu eenig besef heeft gekregen van zijn onmenschelijke daad. Bekl. heeft nu enig berouw, zooals hij zegt. Op den vraag van den verdediger of bekl. er van overtuigd is, dat zijn moeder dood is zegt hij, dit aanvankelijk niet gelooft te hebben. Zijn vader weet van de moorden niets af, maar zegt de verdediger, zijn vader heeft toch gezegd: nou Klaas, het is toch wel een beetje erg; en vraagt of bij de begrafenis der vrouwen zijne moeder toen niet wist, of althans vermoedde, dat hij de moordenaar was?

Bekl. antwoordt dat zijne moeder dit wist of vermoedde. Bij het uitspreken der lijkrede keek zij hem voortdurend aan.

Verdediger. Is het opgraven der ketting niet geschied op raad van moeder? Bekl. Neen. Oudshoorn heeft dien raad gegeven.

Verdediger. Het is zeker, dat beiden steeds zamen over de moorden hebben gesproken. Wie is het eerste begonnen? Bekl. Ik, niet Oudshoorn.

De verdediger doet nog verschillende vragen aan den beklaagde om te doen uitkomen zijne verhouding met Jan Oudshoorn, alsook omtrent de ligging van het lijk van Anna Beijers in de bedstede, welke door de beklaagde zijn beantwoord.

De Getuigen.

Get. Mr. Lagerweij. Nadat voorlezing is gedaan van het proces verbaal van plaatsopneming en van andere gedingstukken, verklaart get. een en ander in hoofdzaak te bevestigen. Aandoening was in het algemeen niet bij den beklaagde gedurende de instructie op te merken; wel toen hij door de mand en ook toen de dood zijner moeder hem werd medegedeeld, was hij min of meer aangedaan. Aan bekl. wordt nog gevraagd waarom hij geen geloof hechtte aan de hem door deze getuige gedane mededeeling, dat zijne moeder dood was, waarop beklaagde niet veel weet te antwoorden.

Hierop volgt voorlezing van een brief uit de gevangenis door beklaagde aan zijn ouders geschreven, alsmede van eene brief door hem aan Jan Oudshoorn gericht. Nadat de deskundigen zijn binnengekomen, volgt voorlezing van hun verslag omtrent de schouwing der lijken.

J.C.M. Simon Thomas, tevens als deskundige, geeft verklaring omtrent de toegebrachte wonden, als ook of met het vleeschmes de halswonde kan zijn toegebracht. Ten aanzien van de doorden verdediger opgeworpen vraag, of Anna Beijers in bewusteloozen toestand was toen de halswonde werd toegebracht, zegt deze getuige dat zij onmogelijk in bewusteloozen toestand kan geweest zijn. Verder is de vraag door den verdediger gesteld en besproken, hoe het meisje lag, of met het haakvormige mes haar den hals kan afgesneden zijn en of het bloed, dat bekl. in het gelaat is gespoten, uit de hoofdwonde voortkwam.

A.C. Melchior arts, tevens als deskundige, geeft eveneens verklaring omtrent de toegebrachte wonden, doch meent dat met het vleeschmes de moord alleen mogelijk was als hetzelfde in zijn geheel is gebruikt, d.i. niet krom. De verwondingen, zoo met de bijl als met het mes zijn volgens hem absoluut doodelijk.

Na het hooren van dezen getuige wordt ruim 5 uren de Zitting tot ’s avonds zeven uren gesloten.

Heropening ’s avonds ruim 7 uren.

Get. P. v.d. Struijf. Volgt voorlezing van het door hem opgemaakt procesverbaal, dat hij in hoofdzaak bevestigt. Get. wordt afgevraagd, wat hij weet omtrent de ouders van beklaagde, hoe het publiek gerucht over hen, en over hun herberg dacht, enz.

Get. kan in het algemeen niets positief verklaren; wel zegt hij, dat vader Boes in huis de tweede rol speelde. Get., gevraagd of hij ook iets omtrent Jan Oudshoorn wist, weet ook daaromtrent niet veel licht te geven. De jongen is uiterst stil en teruggetrokken. Verschillende vragen omtrent de huiselijke verhouding van beklaagdes ouders door den verdediger gesteld, brengen niet veel aan het licht. Ook omtrent de voetstappen, die ontdekt zijn, de opening in een vlierheining tusschen de erven van Schene en de Vries en de kenmerken van overklimming aan de schutting tusschen Schene en Boes geeft deze get. naar aanleiding van verschillende door den verdediger gestelde vragen, inlichtingen.

Get. J.P. Abma. Nadat voorlezing is gedaan van het door dezen getuige opgemaakt proces-verbaal van de inbeslag genomen en opgegraven voorwerpen, wordt door hem verklaard, dat hij sporen van brand gezien heeft; ook sporen van braak aan de schutting. Merkwaardig is, dat bij het verhoor van dezen beklaagde, toen hem het bedgordijn vertoond werd, door den officier werd opgemerkt, dat daarop juist een handgreep zichtbaar was. Ook aan deze getuige worden verdediger en den officier verschillende vragen gesteld, hoofdzakelijk betreffende de huishoudelijke verhouding der ouders van Boes, alsmede omtrent Jan Oudshoorn. In hoofdzaak weet getuige niets te hunne nadeele te zeggen. Hij deelt nog mede, dat vrouw Boes, kort na het ontdekken der moorden, in het huis der wed. Bute is geweeste; dat haar houding zeer ontsteld was. Zij riep: “O arme Anna!”

Omtrent Jan Oudshoorn zegt hij nog nader, dat deze altijd stil was; thuis was hij meest altijd bezig, zijne ouders prezen hem altijd, van verkeerdheden of dobbelen heeft hij nooit gehoord. Hij was wel eenigszins vreemd en lachte soms zonder rede als iemand wat zeide.

Get. W. Domper, bijgenaamd Rietveld.

Get. is in de woning geweest, doch was te zeer ontsteld, om veel op te merken. Hij heeft ’s morgens omstreeks 11 uur bekl. voor de deur der wed. Bute zien staan; bekl. heeft aangegeven, hoe men moest gluren in de woning, om de lijken te kunnen zien.

Op de vraag van de officier erkent bekl. dat ook hij door de ruiten heeft gegluurd, omdat hij bang was, wanneer hij geen nieuwsgierigheid toonde, daaruit kwade gevolgen voor hem konden voortvloeien. Ook omtrent de in de vuilnisbelt gevonden pet, geeft get. opheldering.

Get. Jannetje Bruin is op den zaterdagavond p.m. 9 uur, toen de moorden gepleegd zijn nog in de winkel der wed. Bute geweest, zij heeft toen nog een kopje koffie bij haar gebruikt en verklaart dat de lamp toen nog niet in de keuken brandde. Haar dochtertje is den volgenden morgen p.m. 7 uur in den winkel der wed. B., gekomen, zij heeft een paar maal volk geroepen. Even daarna is de buurman (de Haan) gekomen, die het kind heeft weggestuurd. Getuige Sijtje Kiljan verklaart, dat Anna B. niet veel met de familie ophad, die buiten de stad woonde. ’s Avonds is Anna nog bij haar geweest.

Get. J. de Haan verklaart, dat hij wel enig gestommel gehoord heeft, hij hoorde dit wel meer en de Wed. had hem, toen hij naar de oorzaak heeft gevraagd, gezegd, dat dit wellicht kwam door het oppakken van boeken. ’s Avonds tegen half elf uur is hij naar bed gegaan; hij en zijne vrouw hebben niets gehoord. ’s Morgens vertelde het meisje, nadat zij tevergeefs onderscheidene malen volk geroepen had bij de Wed. Beute, aan de vrouw van getuige, dat daar niemand voorkwam. Get. is daarop naar het moordtooneel gegaan en vermoedende dat de zaak niet richtig was, is hij naar het kantongerecht gegaan en heeft daar kennis gegeven van zijn vermoeden.

De verdediger richt verschillende vragen tot dezen getuige omtrent het gedrag der ouders van bekl. en het resultaat daarvan is, dat hij zegt dat de oude Boes sufferig was en de tweede rol in huis vervulde.

Getuige Trijntje Grin, heeft den Zaterdagavond van den moord toen zij het huis der wed. Bute passeerde opgemerkt, dat zij in zoo’n vreemde houding op haar stoel zat. Er is verschil tusschen de verklaring van deze getuige en den beklaagde ten opzichte van het al of niet branden der lamp in den winkel.

Bekl. zegt get. te hebben zien staan, daar hij op den rollaag stond, doch, daar getuige doorliep, kreeg hij den indruk, dat zij niets bijzonders had opgemerkt.

Getuige P. Roggeveen Pz. is zeer weifelend in zijne verklaringen. Hij is ’s avonds p.m. half elf in de herberg van Boes gekomen en heeft die later p.m. 11 à 12 uur met Posker verlaten. Get. geeft verder aan, wat hij gezien heeft van het afstrijken van lucifers en wat hij gehoord heeft. Verder geeft get. op, wat hij gezien heeft van de schaduw tegen het roode gordijn. Bekl. zegt dat dit kan gekomen zijn door dat hij van het bed is afgesprongen.

Getuige J. Kweldam verklaart aangeroepen te zijn door Posker en Roggeveen, en heeft de flikkering van licht, vermoedelijk lucifers, gezien. Bij Boes boven heeft hij geen licht ontdekt.

Op 22 Aug. d.a.v. heeft hij zich bij Boes laten scheren en toen heeft diens vrouw zich beklaagd, dat men haar zoon voor schuldig hield. Zij zeide toen: wat zouden de Heeren wel denken, als hij de schuldige was, dan zou ik geen uur meer leven. Volgens get’s. indruk was vrouw Boes opgewonden en had roode oogen, alsof zij gehuild had. De verdediger doet nog enkele vragen aan deze get. omtrent den vader van bekl., betreffende diens suffigheid. Get. zegt, Boes was altijd dezelfde en ook omtrent het 16jarig broertje van bekl. kan get. niet zeggen dat deze (Adolf) idioot is. Verdediger meent, dat het toch vreemd is dat Adolf ’s avonds aan het mugjes vangen was; hij stak die volgens bekl. aan een stopnaald.

Getuige P. Posker is ’s avonds ook gelijktijdig met Roggeveen uit de herberg van Boes gekomen, heeft het gillen gehoord en gemeend dat het Anna haar stem was. Hij heeft ook bij Boes boven licht gezien. Kweldam wilde naar binnen gaan, maar get. heeft gezegd: “schofje” dat beteekent zooveel als niet doen. Get. verklaart verder wat omtrent het afstrijken van lucifers en van de schaduw op het gordijn door hem gezien is. Pertinent verklaart get. nogmaals vrouw Boes duidelijk boven in hare woning te hebben gezien na het gillen en vóór het geflikker der lucifers.

De verdediger vraagt get. hoe lang het tijdsverloop is geweest tusschen het zien van vrouw Boes en het flikkeren, waarop get. antwoord: 3 à 5 minuten.

Na afloop van het verhoor van dezen getuige wordt de Zitting ’s avonds te ruim 10 uren geschorst en tot den volgenden morgen 10 uur verdaagd.

Naschrift in klein lettertype;

De beklaagde heeft den ganschen dag geen teekenen van aandoening gegeven. Hij heeft den ganschen dag zijn oogen niet neergeslagen maar voortdurend blikken geworpen, òf naar de Rechters of naar de voorkomende getuigen, òf naar de zijde waar zich de vertegenwoordigers der pers bevonden. Ook dan wanneer hij aanschouwelijk voorstelde, hoe hij met het lange mes Anna den hals zou hebben afgesneden, heeft hij zijn gewone kalmte hem niet verlaten. Wel werd op het laatst zijn stem eenigzins zwakker. De hof-photograaf V.d.A., Langestraat A30 Alkmaar, heeft een photografie van den beklaagde vervaardigd. Deze zullen ten spoedigste in den handel worden verkrijgbaar gesteld.

Gedurende de zitting van gisteren is er iemand flauw gevallen.

Schager Courant 16 januari 1895, pag. 1

VERVOLG PROCES

Nicolaas Boes

De geruchtmakende zaak der Schager moorden.

Na de opening te ruim 10 uren wordt beklaagde binnengeleid en het getuigenverhoor voortgezet.

Getuige Ds. A. Guldenarm verklaart: Bij mijne bezoeken in de gevangenis aan beklaagde was deze zeer bescheiden. ik heb den indruk gekregen, dat wij voor een physiologisch raadsel staan. Bij bekl. doet zich voor een kinderlijke naïeveteit; zoo vroeg hij onlangs wat berouw was. Toen ik hem op het verschrikkelijkevan zijn daad had gewezen, was hij zeer aangedaan en staat soms versteld van zijn eigen beeld. Hij heeft ook vertelddat hij spijt had den verdediger onjuist te hebben ingelicht. Geld – en wraakzucht waren oorzaak tot de misdaden. In den eersten tijd heeft hij in de gevangenis gedachte bij zich gehad om zelfmoord te plegen. Naar het oordeel van get. is bekl. slecht ontwikkeld. Intellectueel wel goed, maar niet behoorlijk ontwikkeld. Steeds heeft bekl. zich aan hem natuurlijk voorgedaan.

De Pres. vraagt aan get.: Heeft hij niet een zekere mate van hoogmoed aan den dag gelegd?

Get. Geen enkele maal.

Pres.: Waaraan schrijft gij de oorzaak van deze misdaden wellicht toe?

Get.: Aan niet-Christelijke opvoeding; Klaas had ten goede kunnen werken zoo die in zijn jongere jaren was aangewend en hij zou wellicht dan niet hier hebben gezeten. Op hoogeren leeftijd worden gevoel en geweten meer in dienst gesteld. De ontwikkeling van beklaagde op Godsdienstig gebied was verre beneden zijn leeftijd. Aan get. deed hij zich natuurlijk voor.

Bekl. zegt: De bewaarders hadden hem opmerkzaam gemaakt, dat het Alkmaarsche kermis was en toen heeft hij in een onverschilligebui gezegd, op zijn nommerplaat wijzende: “dat is mijn eereteeken, dat heb ik verdiend met koppensnijden te Schagen. Hij zegt ook niet te weten wat berouw is.

Officier aan get.: hebt gij hem meermalen weenende gezien?

Get. Ja, doch van korten duur. Nooit heb ik hem over zijn moeder en over haar dood gesproken. Bekl. ook niet  tegen hem. Getuige heeft het gesprek daarover vermeden.

Officier: Heeft u wel eens bemerkt of bekl. eenig besef had van het door hem bedreven kwaad?

Get. Neen, het besef was heel zwak.

Officier. Heeft bekl. u uitgelegd, waar om hij de misdaden uit wraakzucht zou hebben bedreven?

Get.  Ja, omdat het meisje hem van zich afstootte. Getuige heeft beklaagde nooit weenende gevonden, wel weenende gezien.

Get. Dr. J.D. Boeke, tevens deskundige, geeft als resultaat van zijn onderzoek aan, dat zeer waarschijnlijk bloedsporen op den broek, het boezeroen en den jas aanwezig zijn geweest. Het feit dat de kleeren zijn uitgewasschen met zeep heeft de sporen van bloed waarschijnlijk verwijderd en hij heeft geen positief bewijs daarvan kunnen vinden.

Verdediger. Als get. er op wil letten dat de uitgewrongen jas den geheelen dag eerst in de boet, daarna in de keuken heeft gehangen, dus gedurende een etmaal, in den zomer.

Get. Zeer waarschijnlijk is het dat de jas den volgende dag nog vochtig was.

Op de vraag van den Verd. vraagt de Pres. aan beklaagde: hoelaat of de jas is uitgewasschen: waarop deze antwoord: des zondagsmorgens te 61/2 uur. Deze opgaaf van bekl. acht de getuige aannemelijk. Buitengewoon waarschijnlijk is het, dat speciaal in de zakken sporen van bloed zichtbaar waren.

Get. M.A. Bender, directeur strafgevangenis, zegt van bekl. dat hij in de eerste dagen zeer onrustig was; bij het slapen sprong hij op. Na verloop van 14 dagen ging het beter. Get. zegt, dat er touw bij den bekl. is gevonden, waarmede deze zich, volgens zijne verklaring van het leven heeft willen beroven. Bij het gesprek, dat de Verdediger met bekl. heeft gehouden, hadt hij zijne moeder als mededaderes aangewezen. Bekl. was altijd even beleefd en voorkomend. Eens op een Zondag, na de Godsdienstoefening, was bekl. aangedaan, maar get. veronderstelt, dat dit niet van hem gemeend was. Eenige aandoening toonde bekl. wel in den beginne; later niet meer. Hij is zeer aannemelijk en een goed werkman. Nooit sprak bekl. over de dood zijner moeder en nimmer kwam er een woord van medelijden voor zijne slachtoffers over zijn lippen.

Verdediger vraagt aan get.: u is er twee malen bij geweest dat ik met den bekl. heb gesproken; welke indruk maakte de mededeeling van den dood zijner moeder op hem?

Get. heel min voor een kind. Na een korte poos, wellicht 1 minuut, heeft hij gezegd: dat moeder medeplichtig was.

Verd. Den eersten dag heb ik gedoeld op zijn moeder, den tweeden dag op Jan Oudshoorn?

Get. erkent dit.

Verd. Kan getuige zich nog herinneren dat ik de beklaagde heb herinnerd, dat hij onwaarheid had gesproken, toen hij had gezegd, dat hij den moord bij lamplicht zou hebben gepleegd?

Get. meent dit zich te herinneren.

Bekl. zegt teruggekomen te zijn op zijn onware verklaring door het lezen van een boekje in de gevangenis. In zijn opgaven omtrent beweegredenen in het schrijven van een briefje aan den Rechter-Commissaris, waarin hij hem om vergiffenis vraagt, is beklaagde zeer verward.

Get. J.N. Al, executeur, verklaart de wed. reeds geruimen tijd te kennen door zijne handelsrelatiën met haar. Het na de misdaden aanwezig bevonden geld achtte hij te min; z.i. moest de wed. meer hebben. Met de Schager kermis heeft hij de wed. nog bezocht.

2 Oktober 1894 voorm. 10 à 11 uur is een enveloppe met spaarbankboekje op het grasveld achter de woning gevonden, dat de moordenaar vermoedelijk heeft verloren. Get. getuige heeft dit den R.C. ter hand gesteld.

Get. vond het zeer vreemd, dat bekl. de bekende boekwerkjes daags na den moord reeds aan hem terug vroeg. Get. wist niet dat die van beklaagde waren. De moeder van de beklaagde heeft bij getuige ook op teruggaaf dier boekjes aangedrongen. Get. heeft eens gehoord van den bediende van Boes, dat het broertje des beklaagden, Petrus, een jongen van 8 jaar, tegen zijn vader heeft gezegd, stik, verrek, valdood, en tegen zijne zuster: als jij je niet stil houdt, zal ik je met een mes door je don… steken.

Get. zegt nader dat de familie na de begrafenis in het sterfhuis bij elkaar is gekomen en, op de vraag van de Verdediger, dat de dragers bij Boes iets hebben gebruikt: Boes ontving daarvoor ƒ 10.-

Get. J. van Twisk verklaart: dat de wed. Bute hem haar vertrouwen had geschonken; hij behandelde hare geldelijke zaken; toch was zijn indruk dat zij geheimzinnig was.

Get. H. Rezelman legt in hoofdzaak verklaring af omtrent de familie-relatien van Geertje Jes.

Get. S. Berman. Deze getuige heeft in de zaak zelf veel onderzocht en o.m. ook de moeder van bekl. gehoord.

Pres.: Heeft moeder Boes niet verklaard dat zij niet kon gelooven, dat Alot de moorden heeft gepleegd?

Get. Ja, zij was zeer zenuwachtig en had waarschijnlijk de gedachte, dat haar zoon het had gedaan. Get. heeft ook gevraagd aan vrouw Boes of de kleeren van Klaas nog in haar bezit waren; zij heeft bevestigend geantwoord en ze later bezorgd. Get. heeft later ook van de moeder gehoord, dat volgens haar Klaas zijn kans wilde schoonspreken en hem, get., gezegd: Alot is onschuldig.

De reden tot verdenking van Alot kwam voort uit de verklaring van bekl. die tegen getuige zeide: Alot is de moordenaar, ik weet van alles. Bekl. heeft toen volgehouden, dat hij onschuldig was. De indruk van dezen get. omtrent bekl. was, dat hij zeer goed begreep, hetgeen hij zeide. Hij was werkelijk verheugd, dat men geloof hechtte aan de verdenking van Alot.

Get. kon niet veel uit den vader van Boes krijgen; die wist nergens van.

Verd. Is de oude Boes een suf man?

Get. Ja.

Verd. De broeder van bekl., de muggenvanger, hoe denkt gij daar over?

Get. Deze is sluw maar ook suffig.

Pres. Is na het verhoor van vrouw Boes bij U de verdenking niet opgekomen, dat zij er meer van wist?

Get. Ja.

Pres. Sprak zij alsof zij ook eenige schuld had?

Get. Naar hare houding te oordeelen, niet.

Off. Op welken grond meende get. dat de vrouw er meer van wist?

Get. Omdat hij dezen jongen alleen niet in staat achtte, om moorden te plegen.

Get. W. Kloeke verklaart, de opvoeding der kinderen liet zeer veel te wenschen over. Vader Boes had weinig invloed en moeder scheen alles van haar kinderen goed te vinden. Hij heeft aan get. eens zijn excuus gemaakt, omdat zijne vrouw get. eens had beleedigd, waarbij hij de eigenaardige uitdrukking gebruikte: “nu meester, hebt gij ook eens kennis met haar gemaakt?”

De aanleg en de vorderingen waren gering, van gemeene streken of onhebbelijkheid, bij dezen bekl. heeft getuige niets ontdekt; wel kwamen over alle kinderen van Boes klachten in.

Verd. Wat weet gij van Dolf?

Get. Hij heeft iets ideootsachtigs.

Verd. Wat voor indruk heeft u van Oudshoorn?

Get. Hij is dom, mist wilskracht – willoos; bijv. als ik tegen hem zou zeggen, ga daar in die hoek staan en ik wegging, zonder aan hem te denken, dan stond hij er na verloop van zekeren tijd nog.

Get. H. ter Linden. Deze verklaart bekl. van zijn 9 – 13de jaar in zijn klasse als onderwijzer te hebben gehad. Bekl. was altijd de beste.

Pres. Welke kenmerkende eigenschappen had het gezin van Boes?

Get. Dolf deed soms zo vreemd alsof hij niet wijs was.

Pres. Hoe waren de intellectueele vermogens van bekl.?

Get. Meer dan middelmatig. Nimmer heeft hij op mij een ongunstigen indruk gemaakt. Wat ook hieruit blijkt dat bekl. een lessenaar aan den directeur der Zangvereeniging Harmonie in het voorjaar van 1894 heeft aangeboden.

Pres. Moest gij wel eens straf uitdeelen aan de kinderen Boes?

Get. Ja, vrouw Boes heeft mij daarvoor een pak slaag willen geven. Later heeft zij mij daarover haar leedwezen betuigd en zeide: Kom maar eens een borreltje drinken.

Anna Beijers is ook eene leerlinge van get. geweest en nooit heeft hij bemerkt dat zij aan bekl. een hekel had.

Get. Th. Roep.

Pres. Wat is uw indruk omtrent beklaagdes persoonlijkheid geweest?

Get. Gewoon.

Pres. Maakte het op u den indruk als bekl. een klasse ten achteren bleef of hij daarover bedroefd was zooals andere kinderen zullen zijn?

Get. Neen, hij had streken en achter den rug hield hij iemand voor den gek.

Get. heeft dit persoonlijk ondervonden.

Pres. Hoe is uw indruk over Dolf?

Get. Slecht ontwikkeld.

Pres. De vader vervulde daar in huis een ondergeschikte rol, niet waar?

Get. Ja.

Pres. Zijt gij niet met de lijst om bijdrage voor de ontdekking der moordenaars ook bij Boes geweest?

Get. Ja, ik wilde Boes niet overslaan en zijne vrouw heeft dan ook geteekend, meen ik, voor ƒ 1.-

Get. T. Bijhouwer is een familielid van bekl. Deze kwam wel eens bij hem te gast en bij een zoodanige gelegenheid vond men bekl. dronken op een brug leggen. Om die reden mocht hij niet meer bij mij komen. Get. beschouwde bekl. als een gluiperd. Dolf is volgens hem sufferig. Vader Boes is een goeie kerel, maar zijne vrouw is zeer bij de hand, luidruchtig, twistziek en heeft 2/3 van het gezag in huis.

Bekl. zegt hierna zich niet te herinneren toen dronken te zijn geweest, doch get. verklaart, dat bekl. een glas bessenjenever, voor de kinderen bestemd, alleen heeft uitgedronken.

Get. K. Bijhouwer Tz. verklaart dat bekl.’s moeder zijne nicht is en toen hij na den moord te Schagen vertoefde, zij hem heeft gevraagd, bij haar te blijven logeeren, meer ter geruststelling der kinderen, zie zeer ongerust waren. Zij kwam get. voor zeer ongerust te zijn en zeide: als die lummel zich maar niet verpraat. Bekl. maakte op get. destijds een ongunstigen indruk, zoowel door zijn houding als door zijn uitzicht. Hij verklaart verder, dat Dolf z.i. goedig is, maar als Petrus een geen goede opvoeding krijgt komt er niets van hem terecht; vrouw Boes was zwak tegen haar kinderen en heftig tegen anderen.

Hierna wordt de zitting te half twee uren een half uur geschorst. Na de heropening wordt gehoord:

Get. H. Snoeks, die verklaart, dat bekl. aanvankelijk in de gevangenis zeer spraakzaam en luidruchtig was en hoegenaam geen berouw toonde. Alleen zag hij wat tegen de terechtzitting op. Op een lachende manier sprak bekl. over de misdaden en heeft tegen get. wel eens gezegd: het geval ligt er nu eenmaal toe, er is niets meer aan te veranderen.

Get. heeft ook eens tegen bekl. gezegd: Gij moogt om ƒ 500 willen dat  de vrouwen nog in leven waren; waarop bekl. heeft geantwoord: Och, ze mochten voor mijn part wel leven, maar het moest mij geen geld kosten.

Get. verklaart ook dat bekl. op zijn nummerplaat wijzende heeft gezegd: dat is mijn eereteeken, dat heb ik eerlijk verdiend met koppensnijden te Schagen.

Bekl. gaf zijn verlangen te kennen naar het einde der zaak, omdat het reisje naar Leeuwarden hem aanlachte; hij was nooit verder dan Amsterdam geweest.

Pres. Is bekl. naar uw indruk wel bij zijn verstand?

Get. Ja, maar meer trots dan onverstand straalde in zijn antwoorden door.

Off. Heeft bekl. niet verteld dat Oudshoorn medeplichtig was?

Get. Ja, wat betreft de pogingen tot vergiftiging.

Verd. vraagt of niemand bekl. gesproken had over de juridische kwestie, wie deze slachtoffers  het éérst gestorven is,  met het oog op de vraag of Anna erfgenaam kon zijn der wed. Bute.

Bekl. antwoordt dat hij niet weet hoe hij op die gedachte is gekomen; wel is het mogelijk dat daarover reeds in Schagen na de moorden is gesproken.

Off. Sprak bekl. nooit over de naaste familie?

Get. Neen.

Bekl. Weet geen rede aan te geven, omtrent zijne uitlatingen over de erfeniskwestie.

Get. D. Koster verklaart, dat hij in het sterfhuis over de erfeniskwestie een gesprek heeft hooren voeren tusschen Al en van Twisk.

Get. Rudolf Anton Boes Sr.

Pres. Is het niet op Zaterdagavond 11 Aug. ’94 toen de misdaden zijn voorgevallen? Is Klaas toen ’s avonds niet in en uit geloopen?

Get. Ja.

Pres. Heeft u den bekl. niet zien zitten naast de bediende van Imhulsen?

Get. Ja.

Pres. Je hebt de deur der herberg dicht gedaan, maar niet gesloten.

Get. Ja.

Pres. Om 12 uren hebt gij Klaas zien binnenkomen. Hij kwam toen van de straatkant?

Get. Ja.

Pres. Je bent des morgens te 61/2 uur opgestaan?

Get. Ja.

Pres. Is niet bij de begrafenis de opvatting bij je opgekomen, dat Klaas schuldig zou zijn?

Get. Een dag of 8, 9 later heeft mijn vrouw mij gezegd, dat Klaas wel schuldig kon zijn.

Pres. Je vrouw heeft eerst gezegd, dat Alot het was.

Get. Ja.

Pres. Heeft je vrouw op 23 Aug. een einde aan haar leven gemaakt?

Get. Ja, ze was er zoo gauw mee klaar. het ging vlug in zijn werk en zij viel toen dadelijk achterover.

Pres. Zij speelde in huis de baas?

Get. Ja, erg.

Pres. In den laatsten tijd vóóral erg.

Get. Ja.

Pres. Heb je moeder en zoon niet opmerkelijk samen gezien?

Get. Neen.

Pres. Heb je later niet kunnen denken dat je vrouw er van wist?

Get. Neen.

Wordt vervolg.

Geef een reactie