Stukjes verhalende theatergeschiedenis 1974 – 1998. Deel 24.

Daar doe je het als ‘maatschappelijk werker’ achter de schermen toch voor.

Als je twee jaar met dezelfde voorstelling rondtoert met dezelfde mensen dan raak je er wel op uitgekeken. Zo keek ik er tenminste tegenaan en daarom bleef ik altijd ver van dat soort producties en beperkte me tot voorstellingen die zo rond de veertig keer in een seizoen werden gespeeld. Over een heel theaterseizoen had ik als freelancer zo’n drie of vier verschillende voorstellingen die ik naast of na elkaar draaide en daarnaast de losse schnabbels als presentaties van nieuwe automodellen, vuilnisauto’s tot nieuwe vliegtuigen toe. Ingeval van doublures had ik een paar collega’s die waren ingewerkt en die dan de voorstellingen konden overnemen. Het kwam echter zelden voor dat ik iemand moest inzetten. Verder had ik de naam dat ik vrij makkelijk een voor mij onbekende voorstelling kon overnemen en dat zorgde ervoor dat ik mijn kostje aardig bij elkaar kon schrapen en voor zieke collegae kon invallen.

Na twee seizoenen met de voorstelling “Romantisch klassieke duetten” van Han Ebbelaar en Alexandra Radius was ik niet alleen op de voorstelling, maar ook wel op het echtpaar uitgekeken. Wat betreft de theatertechniek was dat niet het geval, want omdat de voorstelling bijna overal werd verkocht, vroeg het nogal wat van het improvisatievermogen om een goede voorstelling neer te zetten. “Romantisch klassieke duetten” stond niet alleen in de grote theaters van Nederland, maar in de meest bizarre pisbakken die er toen in het land waren. Dat ik het na twee seizoenen wel had gehad, zat hem vooral in de twee dansers ook wel bekend onder de naam Alexandra Radium en Han Kwebbelaar of zoals Rudolf Nurejev over ze sprak “Ham and Eggs”. Ik moet zeggen; het waren technisch zeer begaafde dansers en het was op dat punt een genoegen om met ze te werken, want het was één grote promotour voor de klassieke dans. Ze waren echter zichzelf ook zeer bewust van hun kunnen en tetterden daar achter het toneel en in de kleedkamers met de regelmaat van de klok over in de rondte. Ook de roddel en de afgunst richting collegae van het Nationale Ballet passeerden regelmatig de revue en daar had ik op een bepaald moment wel mijn buik van vol. Ook omdat het over mensen ging waar ik zelf altijd heel plezierig mee had gewerkt en ook nog contacten mee onderhield. Verder gebeurde het regelmatig dat Han door Lex naar mij werd gestuurd met op- en aanmerkingen op de positie van de vleugel die bij de voorstelling hoorde en over de wijze waarop de afstopping hing. Dat gebeurde niet als ze om vijf uur ’s middags binnen kwamen, maar meestal een uur voor de voorstelling dat Han erop uit werd gestuurd. 

Meestal betrof de klacht dat het een poot was die links of rechts doorzakte op de toneelvloer en die in haar ogen net van de vloer vrij moest hangen. Daarin had ze een punt, maar sommige van de ballententen waar we speelden waren de staalkabels van de trekken soms dermate uitgerekt door eerdere te zware belastingen dat het onmogelijk was om poten gelijk te hangen. Bij het inknopen hield je er vaak al rekening mee om de poot op de trek op te draaien, maar dat opdraaien heeft ook zo zijn limieten. Ik heb dat geleuter op een keer de nek omgedraaid en Han verteld dat er geen licht op de afstopping stond en dat hij zichzelf ernstig zorgen zou moeten gaan maken als het publiek die ene poot echt op de vloer zou zien hangen. 

“Als jullie niet meer interessant zijn voor het publiek en ze gaan zien dat mijn licht niet goed staat en ze een tik in de prelude van Chopin horen, dan moeten jullie echt gaan overwegen om er mee te stoppen.” 

Vanaf dat moment hadden alleen de acteur en de pianiste die in de voorstelling meedraaiden nog maar te maken met ‘notes’ van het stel. Tegenwoordig verbaas ik me eens per jaar nog wel als ik weer hoor of lees dat het Dansersfonds de jaarlijkse “Alexandra Radiusprijs” voor het meest aanstormende danstalent door de naamgeefster wordt uitgereikt. Hoe zullen ze achter de schermen over de kwaliteiten van zo’n danser of danseres spreken, er waren tenslotte in mijn tijd, ondanks hun leeftijd, in Nederland in de ogen van Han en Lex maar twee van die talenten aanwezig? 

Op- of aanmerkingen kunnen ook soms bijzondere reacties opleveren. 

Zo draaide ik in een seizoen naast de optredens van de pianist Laurens van Rooyen met zijn orkest ook het programma met Liselore Gerritsen en Harlekijn Dans.  Liselore Gerritsen maakte een opmerking over Laurens van Rooijen, de pianist, waarmee ze twee seizoenen had gewerkt. De beide voorstellingen pasten heel goed in mijn agenda, want er was bijna geen overlapping. In gesprekken met Liselore had ik haar gevraagd of zij in haar periode ook moeite had gehad om hem op tijd op toneel te krijgen. Van Rooijen vond het namelijk interessant om zijn publiek op zijn komst te laten wachten. Omdat ik bij aanvang vaak al boven in de lichtcabine moest zitten, kon ik als dat gebeurde niet even weglopen naar het toneel om hem erop te schoppen. Ik draaide mijn voorstellingen met hem het liefst zelf op een handtafel, want anders zou ik me stierlijk zitten vervelen. Daarom wilde ik iedereen altijd graag op tijd op het toneel hebben, maar Laurens presteerde het dan om vijf minuten voor aanvang nog in zijn slip in de kleedkamer te lopen. 

Na mijn kleedkameroproep van vijf minuten voor aanvang ging ik vaak nog bij hem langs en dan naar boven naar de lichtcabine. De muzikanten stonden altijd keurig klaar en via de intercom vroeg ik dan aan de toneelmeester of iedereen er was en of hij nog een keer aanvang wilde roepen. 

Voor de muzikanten had ik een speciale oploopstand en als die dan klaar zaten ging het zaallicht uit en het grote opkomstlicht voor de grote ster van de avond ging dan aan. Dat kon dan soms nog wel eens vijf minuten duren. Vaak was hij dan wel al op toneel, maar zijn ‘grote theatergevoel’ vond dan dat het voor de spanning van het publiek beter was nog even te wachten. 

Liselore had dezelfde ervaringen gehad en over en weer wisselden we ervaringen over hem uit. Eén van de muzikanten bij Liselore had ook nog met hem gewerkt bij Herman van Veen en we hebben tijdens het roddelen over hem ook wel enorm gelachen. Liselore vertelde me een keer dat als je hem op de kast wilde hebben je een opmerking over zijn toupet moest maken. Mij was dat niet eerder opgevallen, al stond hij wel altijd heel ijdel in de kleedkamer voor de spiegel zijn haar te doen. 

Bij een voorstelling in Apeldoorn, in theater Orpheus, trof ik hem tien minuten voor aanvang nog in zijn slip aan in de kleedkamer en vroeg ik hem vaart te maken. Zelf moest ik uiterlijk vijf minuten voor aanvang naar de lichtcabine omdat het een flinke afstand was. Vijf minuten voor aanvang ging ik nogmaals langs zijn kleedkamer en daar stond hij nog steeds in slip voor de spiegel zijn haar te doen. 

Proefopstelling van mijn decorontwerp in theater “De Beun” in Heiloo waar ik van beheerder Vok Keijsper vaak eindeloos mocht experimenteren.

“Lau je hebt nog vijf minuten, ik ga nu naar boven. Laat die toupet nu maar zitten en kleed je verder aan, want we moeten op tijd beginnen”, ik sloot zijn deur en ging naar boven. 

Van Rooijen speelde altijd zijn eigen composities, maar had ook altijd zijn bladmuziek voor zich op de vleugel liggen. Tijdens de voorstelling gooide hij, als onderdeel van zijn ‘imposante act’, deze bladmuziek achteloos achter zich op de vloer als hij het nummer had gespeeld. In de pauze moest ik die dan van het toneel halen en bracht die bij hem in de kleedkamer. Zo ook in Apeldoorn. 

In de pauze raapte ik bij opendoek zijn muziek van de grond en bracht die naar de kleedkamer. Daar stond hij voorovergebogen voor de spiegel naar zijn haar te kijken. Ik had me, het was het tweede jaar dat ik met hem werkte, aangeleerd om na één keer kloppen bij hem binnen te lopen en dan zei ik meestal; “Gaat lekker Lau, leuk publiek”

Toen ik pas met hem werkte vroeg hij wel aan me wat ik van het optreden vond en ik had gerust wel zaken die ik muzikaal niet zo lekker vond lopen en dat was ik ook gewend zo te benoemen. In het orkest van tien man waren nog wel eens personele wisselingen en ook Van Rooyen raakte de weg in zijn eigen muziek nog wel eens kwijt. Zeker als hij ging improviseren. Zo heb ik een aantal keren op een bepaald moment wel eens een fade out met het licht gemaakt om hem uit zijn lijden tijdens een improvisatie te verlossen. Hij ging op mijn kritiek altijd in alsof hij door een hond werd gebeten en antwoordde vaak met kritiek op een niet goed gestemde vleugel of aanmerkingen op mijn licht. Voor je het wist was de pauze om en ik wilde toch altijd nog wel even wat drinken. Vandaar dat ik overstapte op een standaardopmerking, “gaat lekker Lau, leuk publiek”, waarna ik met spoed de kleedkamer weer verliet. 

Dat lukte me die avond niet in Apeldoorn. 

Hij hield me op, noemde mijn naam en begon haspelend aan me te vragen hoe het met mijn opmerking zat van het begin van de avond over zijn toupet en of het publiek dat ook kon zien. Ik moest me enorm inhouden om niet te gaan lachen en vertelde hem dat ik zeker wist dat het publiek dat nooit zo zou kunnen zien. Het feit dat ik altijd hoog vanuit het theater naar beneden keek en hij als ster van de avond altijd vol in de schijnwerpers zat te spelen maakte dat ik als belichter zo wel het een en ander zag. Ik vertelde hem dat dat te maken had met reflectie van het haar. Echt haar heeft een natuurlijke glans en reflecteert daardoor meer dan een toupet. Met de opmerking dat ik als enige van boven dat kon zien stelde hem duidelijk gerust. Er gingen een paar weken overheen voordat hij me in een pauze weer aansprak. Mijn loop naar buiten na mijn opmerking dat het lekker ging werd onderbroken met zijn vraag of mij niet iets bijzonders was opgevallen die avond. 

Ik was er welhaast zeker van dat er die avond voor de pauze niets vreemds was gebeurd en moest het antwoord schuldig blijven. Hij toverde vanachter zijn schminkkoffer een spuitbus tevoorschijn die hij speciaal had aangeschaft om wat glans op zijn hoofd te krijgen. 

Ik moest erkennen dat het mij niet was opgevallen, maar vertelde hem ook dat ik niet altijd naar zijn haar zat te kijken. Sterker, als er een televisie in de lichtcabine stond, zat ik daar vaak tijdens de voorstelling naar te kijken. Dat laatste heb ik maar niet verteld, wel dat ik er na de pauze op zou letten. Na het optreden en nadat ik de laatste muziekstukken naar zijn kleedkamer bracht zei ik hem; “Dat is hartstikke mooi spul Lau, dat moet je erin houden.” Hij leek me op dat moment heel erg gelukkig en daar doe je het als maatschappelijk werker achter de coulissen toch voor. In de kleedkamer een paar dagen later bij de voorstelling met Liselore Gerritsen hebben we daar nog enorm veel plezier om gehad. 

Het gaat wat dat betreft niet alleen voor maar ook achter de schermen van het theater vaak om het feest der herkenning

Op de persoonlijke pagina van de Theater Encyclopedie treft u een heel overzicht van de tot nu toe gepubliceerde theaterverhalen zoals die hier op mijn blog zijn verschenen. De link hieronder geeft u direct toegang.

https://theaterencyclopedie.nl/wiki/Martin_Wagenaar

Geef een reactie