Alkmaarsche Courant, 24 november 1936, pag. 7 en 8

VERVOLG
De rijksveldwachter als getuige.
Hierna werd de brigadier der rijksveldwacht A.C. v.d. Bosch als getuige gehoord. Door den griffier werd ’t procesverbaal voorgelezen.
Getuige verklaarde in het café van Kramer te zijn geweest. Toen K. dit café op sluitingsuur niet wilde verlaten was hij er met behulp van den caféhouder en getuige uitgebracht. Getuige had den verdachten evenwel ruimschoots gelegenheid gegeven, door hen nog een laatsten dans toe te staan en hen de glazen te laten leegdrinken. Juist dit laatste was door Kool geweigerd. Toen K. de sommatie niet onmiddellijk had opgevolgd, was hij er uitgezet en hierna was de situatie weer betrekkelijk rustig geworden. Hierna was getuige met twee van zijn collega’s in de richting van zijn huis gegaan en had zich naar bed begeven. Eenigen tijd later was hij wakker geworden door een luid misbaar voor zijn woning. Hij hoorde schreeuwen, schelden en heftig met een fietsbel bellen. Hierop had v.d. B. zich gekleed en was naar buiten gegaan om de rust te herstellen. Buiten gekomen zag getuige voor het hek van zijn buurman Balder drie der verdachten in gebukten houding staan.
Toen getuige met de klewang naar Krol sloeg, had deze geroepen: “Lekker mis, lekker mis”.
Toen Kool met de handen omhoog op de getuige was komen aanloopen, waren ook de andere drie verdachten van achteren op hem komen aanstormen. Volgens getuige is het trouwens totaal onmogelijk, dat iemand in een donkeren nacht als op 21 September het geval was, in staat is op ca. 50 M. afstand te zien dat iemand met de handen omhoogloopt.
Nadat Kool gevallen was, had getuige om medische hulp alsmede assistentie van politie getelefoneerd.
Pres.: “Heeft u een dergelijk optreden tijdens kermis wel eens meer meegemaakt?”
Officier: “Wanneer bent U in Broek op Langendijk gekomen?”
Getuige: “Op 1 Juni, maar ik heb, door allerlei omstandigheden, als kermissen en dergelijke, heel weinig dienstgedaan in de plaats zelf.”
Pres.: “Dus U kende de bevolking feitelijk niet?”
Getuige: “Neen, ik kende hen hoegenaamd niet”.
De verdediger vroeg waarom de getuige zoo direct met klewang en revolver naar buiten kwam, en den toestand zoo ernstig inzag.
Getuige verklaarde dat er geen sprake was van langs loopen, doch dat de aantijgingen direct tegen hem waren gericht, terwijl er bovendien aangebeld was ook. Onder die omstandigheden kon getuige niet te bed blijven.
Getuige S.P. Rood, rijksveldwachter te Oudkarspel, was tesamen met brigadier v.d. Bosch op surveillance in Zuidscharwoude. Getuige bevestigt de verklaringen van getuige van den Bosch ten aanzien van de gebeurtenissen in het café de Roode Leeuw, van Kramer. Het had volgens getuige Rood wel tot half drie geduurd voor het café geheel ontruimd was, terwijl toch het vastgestelde sluitingsuur 2 uur was.

De drie verdachten hadden de sommatie aanvankelijk eenvoudig genegeerd. De president laakte de houding van het slecht willende publiek nadrukkelijk ten aanzien van hun houding tegenover de politieagenten. Alleen voor een handvol recalcitrante jongelui moet de politie tot diep in den nacht in het touw zijn.
Getuige was met den brigadier meegereden naar diens woning, omdat hij vreesde dat de vier verdachten hem zouden pogen aan te vallen. Getuige was op den terugweg de vier verdachten weer tegengekomen. Hierbij had getuige tijdens het passeeren een trap tegen het been gekregen. Volgens getuige zou dit waarschijnlijk Kr. geweest zijn, die den geheelen avond het hoogste woord had gehad. Hij was de belhamel geweest en getuige had de indruk dat wanneer Kr. er niet bij was geweest, van de geheele noodlottige gebeurtenis niets gekomen zou zijn. Ook in de Roode Leeuw was Kr. de wanordestichter. Bovendien had tevoren een inwoner van Zuidscharwoude zich reeds uitgelaten dat Kr. erg ruziezoekerig was.

De verdediger vroeg aan de getuige waarom hij het noodig achtte den brigadier een eindweegs te begeleiden. Getuige verklaarde hierop dat er nog wel geen openlijke veete bestond, doch de toestand was zoodanig dat getuige meende dat er voor de verdachten niet zoo gauw aanleiding zou zijn tot agressief optreden van de verdachten.
Dr. W. Verdonk, arts te Broek op Langendijk, als getuige à décharge gehoord, was kort na het ongeval ter plaatse verschenen. Getuige verklaarde dat brigadier van den Bosch zich niet met het slachtoffer bemoeide. Getuige had gehoord dat een der verdachten zei tegen den brigadier: “Nou steek je pooten maar uit, je hebt hem nu neergeschoten”.
Op getuige maakten de verdachten op dat moment niet den indruk van oproerkraaiers.
De getuige à décharge, schipper C. van Schoorl, verklaarde dat hij verdachte S. sinds 1930 in dienst had gehad. Getuige had nooit klachten over zijn knecht gehad en van oproerigheid had hij niets gemerkt.
Hierna werd gepauzeerd.
Na de heropening te 1 uur 15 werd de getuige S.P. Rood nogmaals door den president gehoord. Volgens getuige hadden de verdachten n.l. opzettelijk getreuzeld met het naar huis gaan, ook op straat zouden zij lang gewacht hebben, en uit alles bleek dat zij herrie wilden veroorzaken.
De getuige majoor der rijksveldwacht E.G. Fluyter, had ter plaatse na het gebeuren de verschillende situaties opgenomen. Getuige had de verlichting ter plaatse onderzocht en was tot de conclusie gekomen dat het op bepaalde plaatsen, en in casu voor het huis van v.d. Bosch, zeer donker was. Dit laatste in verband met de verklaring van getuige brigadier v.d. Bosch, dat de drie verdachten niet de bewegingen van slachtoffer M.K. hebben kunnen waarnemen.
De getuige A. ten Bruggencate, koopman te Broek op Langendijk, had gehoord, dat de caféhouder de Boer den verdachte op den bewusten avond nog had gewaarschuwd wat kalmer te zijn.
De caféhouder J. de Boer te Broek op Langendijk verklaarde, dat hij de drie verdachten op den noodlottigen avond in zijn café had gezien. Getuige was later met zijn auto naar St. Pancras gegaan en had op den terugweg de vier oproermakers ingehaald. Getuige had hen mee willen nemen, doch hiervoor hadden de jongens niets gevoeld. Kr. zou hebben geroepen: “Auto’s doorrijden”.

De vrouw van den brigadier v.d. Bosch, G. v.d. Bosch-de Gooijer, was evenals haar man ’s nachts wakker geworden door het lawaai op straat. Het was, zooals getuige dat uitdrukte, een helsch kabaal. Wat er geroepen is had getuige niet kunnen verstaan. Wel had zij gehoord, dat het verschillende stemmen waren.
Zij was uit het raam gaan kijken en zag hoe haar man achterwaarts terug keerde naar zijn woning, terwijl M.K. met de handen eenigszins omhoog op haar man afkwam. Zij had ook gezien, dat de brigadier met de klewang had geslagen. De aanvallers waren steeds dichterbij gekomen, steeds den veldwachter achteruit dringend. V.d. Bosch had met klem gewaarschuwd, dat hij zou schieten. Zij had haar man nog gewaarschuwd, dat er ook vanaf den waterkant nog gevaar dreigde. Toen getuige naar binnen was gegaan om assistentie voor haar man te bellen, was het laatste schot gevallen. Tijdens het opdringen van M.K. zou deze, naar getuige verklaarde, gezegd hebben: “Ik doe toch niks, ik doe toch niks, ik heb mijn handjes in de hoogte!”
De tuinbouwer G. Balder, die vervolgens als getuige werd gehoord, had ook het lawaai op straat gehoord en was er wakker van geworden. Getuige had nog uit het raam gekeken, doch had buiten niets kunnen zien.
(De zitting duurt voort.)
Wordt vervolgd.
Bronnen en illustraties; Regionaal Archief Alkmaar, Alkmaarsche Courant, Schager Courant, St. Langedijker Verleden en eigen collectie.
Reacties en aanvullingen; kunt u mailen naar schaduwrijklangedijk@gmail.com of via de reactiemodus op deze website.