MOORD TE SCHAGEN 7.

Ik publiceer in deze serie in de volgorde van verschijning de letterlijke teksten zoals die over de moord in de lokale kranten van toen zijn verschenen.

SchagerCourant 17 oktober 1894, pag. 3

_ Mr. van der Hoeven, advokaat te Alkmaar, is door de rechtbank aldaar aan KLAAS BOES als verdediger toegevoegd. Het eerst zal Klaas Boes terecht staan voor de inbraak bij den heer Mr. Asser, griffier bij het Kantongerecht. De gerechtelijke behandeling zal waarschijnlijk half November aanvangen.

SchagerCourant 25 oktober 1894, pag. 3

SCHAGEN, 24 October 1894

_ Het winkelhuis en Erf, staande op de Laagzijde der “gedempte gracht” alhier, sectie A., 327, groot 2 A. 10 C.A., behoorende tot de nalatenschap van Mej. de Wed. Beute, is gisteren ingezet op ƒ 2110.

SchagerCourant 1 november 1894, pag. 3

_ Het Winkelhuis en Erf, staande op de Laagzijde der “Gedempte Gracht” alhier, sectie A no 327, groot 2 aren, 10 centiaren, behoorende tot de nalatenschap van Mej. de Wed. Beute, ingezet zijnde op ƒ 2110.-, is gisterenavond afgemijnd voor ƒ 2335.-.

SchagerCourant 6 december 1894, pag. 3

_ Naar geruchten willen, zal de strafzaak Klaas Boes 14, 15 en zoo nodig 16 Januari 1895 bij de Rechtbank te Alkmaar in openbare behandeling komen. Eerst toch moet hij terechtstaan voor de gepleegde inbraak in de woning van den heer mr. Asser, griffier alhier, die om gezondheidsredenen met langdurig verlof naar het zuiden van Frankrijk is gereisd. Zoo lang, nu de heer Asser niet is teruggekeerd, kan Boes voor de inbraak niet terecht staan. Eerst als hij daarvoor gevonnisd is, kan hij voor den moord terecht staan.

Alkmaarse Courant 6 januari 1895

De moord te Schagen.

Bij de dagvaarding, namens den officier van justitie aan Nicolaas Boes, oud 18 jaar, in de gevangenis te Alkmaar beteekend, wordt deze beklaagd van het navolgende:

A. Tusschen 16 en 19 maart 1894 te Schagen uit een gesloten kast in de woning van mr. H.L. Asser te hebben weggenomen een zilveren remontoir horloge, aan gemelden heer toebehoorende, na zich in die woning toegang te hebben verschaft door een glasruit van het raam in de gang der eerste verdieping van die woning te verbrijzelen, zijn hand door die opening te steken, de tot sluiting dienende pen aan de binnenzijde uit het raam te trekken, dit raam op te schuiven en daardoor in die woning te klimmen en het horloge binnen zijn bereik te hebben gebracht, door de sluiting dier kast met behulp van een beitel gewelddadig te verbreken.

B. In den nacht van 11 op 12 Aug. 1894 te Schagen in de woning van Jansje Stoel, wed. van Gerrit Beute,

I. na te voren het plan beraamd te hebben om na te melden vrouwen van het leven te berooven, opzettelijk en wel met het oogmerk om bedoelde vrouwen te dooden,

a. met een bijl gemelde Jansje Stoel met zoodanig geweld op het hoofd te hebben geslagen, dat daardoor de schedel op onderscheidene plaatsen is gekloofd, de schedelbekleedselen zijn vernield en de hersenen voor een groot zijn vernietigd en daarop met een mes den hals dier vrouw tot op den zevende halswervel te hebben opengesneden, welke gewelddadigheden ten gevolge hadden, dat bedoelde vrouw in dienzelfden nacht ter zake van verbrijzeling van den schedel en vernietiging van hersenzelfstandigheid, gepaard met sterk bloedverlies, is overleden;

b. met een mes de groote slagaderen ter weerszijden van de hals van de bij gemelde weduwe destijds inwonende Antje Beyers te hebben doorgesneden, tengevolge waarvan dat meisje zeer spoedig daarop door algeheele verbloeding is gestorven;

II. met het oogmerk om zich na te melden goederen, hetzij aan Jansje Stoel, hetzij aan Antje Beyers, althans niet aan hem, doch aan een ander toebehoorende, wederrechtelijk toe te eigenen, te hebben weggenomen de navolgende voorwerpen. (Hier volgt een lijst van gouden en zilveren voorwerpen en muntstukken.)

III. na voormelde vrouwen met petroleum te hebben begoten, opzettelijk de daardoor met petroleum gedrenkte kleedingstukken, waarmede die vrouwen waren gekleed, alsmede eenig beddegoed, in brand te hebben gestoken, tengevolge waarvan die kleeding en het beddegoed in brand geraakten en er gemeen gevaar voor de in die woning aanwezige goederen, alsmede levensgevaar voor de personen, in die belendende percelen aanwezig, te duchten was.

62 getuigen zijn in deze zaak gedagvaard.

SchagerCourant 10 januari 1895, pag. 3

_ Naar wij uit vertrouwbare bron vernamen, heeft Nicolaas Boes, beklaagd van het vermoorden van de Wed. Beute te Schagen en van het bij haar inwonende nichtje, onlangs bij een zijner nadere verhoren alsnog bekend, dat hij, nadat hij de laatste poging tot vergiftiging dier beide vrouwen had gepleegd, – dat had plaats verscheidene dagen vóór den moord, – te middernacht de woning der wed. Beute is binnengedrongen en zich toegang heeft weten te verschaffen door een raam binnen te klimmen, dat naast of ongeveer ter hoogte van de keuken is, en welk raam hij daartoe heeft moeten opschuiven. Toen hij hare woning was binnengedrongen heeft hij zich naar den winkel begeven, van waar hij het groote vleeschmes (waarmede later Anna Beiers zou vermoord zijn), heeft opgenomen. Vervolgens de deur, die van uit den winkel tot de voorkamer toegang geeft, opende, meende hij te ontwaren dat de weduwe, door het gedruisch dat het openen dier deur maakte, wakker werd; althans hij heeft zich dat verbeeld en zich ten spoedigste uit de voeten gemaakt.

Hij zegt, bij die gelegenheid de poort van den heer Schene te zijn doorgegaan en, door overklimming van twee schuttingen, op het erf der Wed. Beute te zijn gekomen. Destijds moet bij hem het plan hebben vastgestaan om, – ingeval het door hem aan de vrouwen toegediende vergif de gewenschte algeheele uiitwerking niet had gehad, en de beide vrouwen dus nog in leven waren, haar met bovenbedoeld vleeschmes te vermoorden.

Omtrent de pogingen tot vergiftiging bekende hij door derden loodwit en taartjes te hebben laten halen, voorgevende dat zij zooveel last van katten hadden. Later heeft hij zuringzout in den koffiepot gedaan, uitwelken de Wed. Beute en haar nichtje koffie gebruikten. De leelijke smaak aan de koffie was de oorzaak dat er niet genoeg van gedronken werd, en dat de Wed. Beute tegen juffrouw Franke die toen bij haar vertoefde, moet gezegd hebben, dat zij het koffiezakje niet meer aan de heining in de zon moest hangen, daar anders de koffie zoo’n leelijke smaak kreeg.

Met betrekking tot de a.s. openbare behandeling van de strafzaak Boes, kunnen wij mededeelen, dat wij daarvan een uitvoerig verslag zullen geven.

SchagerCourant 15 januari 1895, pag. 2

Arrondisements Rechtbank te Alkmaar.

Kamer van Strafzaken.

Zitting van Maandag 14 Januari ‘95

Voorzitter: Mr. T. A. Sannes.

Rechters: Mrs G.R.E. Brants en C.W. Vollgraff.

Bijzittend rechter: Mr. J.A.G. Gockinga.

Officier van Justitie: Mr. F.F. Karseboom.

Substituut Griffier: Mr. P. van der Crab.

Verdediger: Mr. F.H.G. v.d. Hoeven.

PROCES

Nicolaas Boes.

De geruchtmakende zaak der Schager moorden.

[Het verslag dezer belangrijke Zitting wordt ons verstrekt door den heer H.B.  GOTTMER, Cand.-Not. te Alkmaar, aan wien ten onze behoeve door den EdelAchtb. Heer Mr. SANNES, Voorz. der Rechtbank, vergund werd aan de verslaggeverstafel ter rechtzaal plaats te nemen, voor welke welwillendheid wij hier ZEd.Achtb. volgaarne hartelijken dank brengen. RED.]

Ongeveer in het midden der maand Augustus van het vorig jaar werd alhier een afschuwelijk drama afgespeeld. De gemoederen bij onze overigens kalme landgenooten werden, wat zeer begrijpelijk is, met ontzetting vervuld, toen zich het gerucht verspreidde dat in de nacht van den 11 op den 12 Augustus 1894 twee vrouwen, van welke een hoogbejaard en een tweede nog jeugdig van leeftijd, die een winkelhuis bewoonden aan de Laagzijde op de meest gruwelijke wijze van het leven waren beroofd. In den beginne dacht men – daar de slachtoffers geene vijanden in onze gemeente hadden – dat de een of andere zwerver de moorden uit hebzucht zou hebben gepleegd, omdat sporen van braak waren te bespeuren en alles was doorgesnuffeld en overhoop gehaald. Uit de lucht gegrepen, en door de fantasie van dezen beklaagde aangevulde verhalen, droegen er veel toe bij dat de justitie aanvankelijk op een dwaalspoor geraakte. Reeds zeer spoedig evenwel viel de verdenking op dezen beklaagde, een buurjongen, die met sluw overleg een ander als den vermoedelijken dader had beticht. Men rilt en beeft bij het vernemen van de misdaden en ongerechtigheden, welke door dezen beklaagde, een jongeling nauwelijks de kinderschoenen ontwassen – zijn bedreven. – De bijzonderheden van deze misdaden zijn zoo menschonteerend, dat men bij het zien van dezen beklaagde niet kan gelooven dat hij alleen den dubbelen moord heeft gepleegd en de misdadige plannen op touw gezet. – Wij willen thans dezen lezer een blik doen werpen in het verleden van den beklaagde.

Nicolaas Boes, aanschouwde het levenslicht in 1877 te Schagen. – Zijne ouders waren protestant en hij werd in hetzelfde geloof opgevoed. Zijn vader was iemand van een weifelend karakter, die de noodige kracht miste om zijne rechten als echtgenoot en vader te doen gelden, zoodat het zich gemakkelijk laat begrijpen dat beklaagdes moeder, die voor geen klein geruchtje vervaard was – die taak overnam. – Zij behandelde de geldelijke zaken en voerde in huis den toon. Haar man mocht dan ook meepraten als zij het verkoos. Is het wonder dat zoo’n huisgezin, waar zedelijkheids- en rechtzinnigheidszin niet werden aangekweekt geen goede maar wrange vruchten heeft voortgebracht. Toen de beklaagde ouder werd, ging hij ter school en ook daar reds bleek dat hij geen goede geaardheid bezat. 

Op latere leeftijd, toen hij een ambacht moest kiezen, werd hij meubelmakersleerling en omstreeks dienzelfden leertijd is hij naar catechisatie gegaan; maar hij is daarvan weggebleven; zijne ouders hebben dit eenvoudig goedgevonden. In plaats dat de zucht tot het goede werd aangekweekt werd tot leugen en bedrog aangezet.

De aanleiding tot den moord.

Bij deze ellendige moordgeschiedenis geldt niet het: Cherchez la femme! Geldzucht, niets anders was de aanleiding. Die vrouwen waren door den beklaagde ten doode gedoemd. – Reeds meer dan eens toch, heeft hij getracht haar van het leven te berooven, zooals uit het verslag van de terechtzitting zal blijken. De uitvoering van zijn moordplannen zijn vertraagd, aangezien hij liever de hulp van een vriend had gehad omdat het met zijn beiden makkelijker zoude gaan. Toen zijn vriend Oudshoorn – ook al zoo’n nuchtere maar slecht geaarde knaap, – in den morgen van den 12 Augustus 1894 van de moorden hoorde, wist hij wie de moorden gepleegd had. Hij was met dat voorafberaamde plan bekend en zwijgt. – Ook na het plegen der moorden zwijgt hij en ontvangt voor zijn stilzwijgen een deel van den buit. Wat belooft zoo’n jongen voor zijn volgend leven?

De dubbele moord.

Niet een eenzaam huisje op een afgelegen plaats, neen, een winkelhuis in de dichtbebouwde kom op het drukste gedeelte dezer gemeente is het terrein waar het droevig drama is afgespeeld. – Het is omstreeks elf uur in de avond van den 11 Augustus van het vorig jaar, en dus bijna nacht. –

De weduwe zit achter in haar keuken en het is niet onmogelijk dat zij door de drukte die des Zaterdags in haren winkel is, van vermoeidheid even is ingedut. Haar nichtje Anna heeft zich zoo even ter ruste begeven. De ongelukkigen vermoeden niets van het verschrikkelijk lot dat haar wacht en dat in dezen nacht haar stervensuur is aangebroken. Daar nadert in het duister het monster in een menschelijk gestalte, een jongeling, die thans een moordenaar is geworden. De onverlaat doorklieft met drie slagen van den bijl, die hij van het erf der weduwe heeft meegenomen, haar de hersenpan. Na die eerste gruweldaad wordt de tweede moord volvoerd op het ongelukkige meisje, dat zich schoone toekomstige droomen had gemaakt. Een meisje werd hier in den bloei van haar leven afgemaakt op een tijdstip dat men droomt en mijmert over liefde en wederliefde. Welk een wanhopige worsteling moet hier hebben plaats gegrepen! De snoodaard heeft twee weerloze vrouwen geslacht en verlaat de woning, na alvorens te hebben geroofd en poging tot brandstichting te hebben gepleegd. De roof was oorzaak dat hij in den val is geloopen.

De bekentenis.

Aanvankelijk heeft de beklaagde een ander beschuldigd met het gevolg dat die persoon gearresteerd werd. Van zijne arrestatie af bleef deze zijn onschuld volhouden en het is gelukkig, dat deze persoon slechts drie dagen van zijne vrijheid beroofd is geworden. Eere aan de Alkmaarse Justitie, die voor zoover zulks doenlijk, eerherstel heeft gepleegd. Dit feit wijst al weder op de leemte in onze strafwetgeving, die aan onschuldig veroordeelden en verdachten, ter zake hunner vrijheidsberooving geen recht tot schadeloosstelling toekent. Tenslotte viel de beklaagde door de mand en verklaarde dat hij den zoogenaamde mededader valschelijk beschuldigd had. Liegen en bedriegen schijnt echter den beklaagde zóó eigen te zijn, dat hij zelfs gedurende de instructie voortdurend is blijven liegen. Wat hij den eenen dag vertelde, was den anderen onwaar.

Galgenhumor.

Het volgende diene om den lezer eene voorstelling te geven van de zonderlinge opvatting van Boes omtrent het door hem gepleegde gruwelfeit.

Toen hem eens in de gevangenis gevraagd werd, hou hij toch met het mes den hals van Anna Beijers had kunnen afsnijden, antwoort hij zonder eenige aandoening toen hem een mes vertoond werd, dat hij niet zoals men dat noemt “het mes had overgehaald,” maar daarmede met kracht had opgesneden. Bij eene andere gelegenheid antwoordde hij iemand die hem vroeg: “Gij mocht om ƒ 500 willen, dat gij de moorden niet had gepleegd,” “och de vrouwen zouden voor mijn part wel mogen leven, maar het moes mij geen geld kosten.”

Van berouw dus geen sprake.

Kan men zich wel een denkbeeld vormen van zulk een diepe verdorvenheid? En is het niet afschuwelijk om aan te zien, dat er geen zweem van aandoening bij den beklaagde is te ontdekken?  Na deze inleiding, die wij noodig vonden om den lezer op de hoogte te stellen met de slechte geaardheid van den verworpeling, die ons reeds te lang bezig hield gaan wij over tot het verslag van 

de Openbare Terechtzitting

waar te ruim tien uren de moordenaar wordt binnengeleid. Er is een overgroote toeloop van publiek, dat zich reeds geruimen tijd te voren voor het gebouw had verzameld. De tafel is bedekt met de verschillende stukken van overtuiging. Door het O.M. zijn gedagvaard 62 getuigen, waarvan de namen reeds in ons nummer van den 6 Jan. JL. zijn opgenomen. Door den verdediger zijn geene getuigen à décharge gedagvaard. Nadat beklaagde op zijnplaats is gaan zitten, kijkt hij met onbevangen en en open blik de Rechters aan. Officier vordert voorlezing van het vonnis van verwijzing en der overlijdensakten der slachtoffers en van beklaagdes moeder. President vraagt aan den verdediger, of er bezwaar bestaat, dat de get.,die voorlopig niet gehoord worden, de zaal kunnen verlaten, waartegen deze geen bezwaar heeft.  Allereerst dient de

Strafzaak diefstal bij Mr. Asser.

Get. P. van der Struijf verklaart sporen van braak te hebben gezien en dat een ruit stuk was. De pen was uit het raam genomen.

Beklaagde erkent het hem ten laste gelegde feit, zegt alleen niet op klompen, maar op schoenen te zijn geweest en heimelijk het huis zijner ouders te hebben verlaten; erkent verder te zijn binnengekomen alsook het gestolen horloge te hebben verkocht. Jan Oudshoorn heeft niets van de opbrengst gehad, doch wist van dien diefstal en van het plan.

Officier vraagt of bekl. Waarom spraakt gij met Oudshoorn over den diefstal? Bekl. antwoord dat hij diefstal wilde plegen, als hij soms eens geld noodig had.

Officier vraagt: Hadt (SC) gij een bepaald plan met het geld? Bekl. zegt: Ja, ik moest geld hebben, als er iets te doen was. Officier vraagt: Wie is er over begonnen? Bekl. zegt: Ik

Getuige Johanna Knipmeijer verklaart: hoofdzakelijk dat zij ook sporen van braak heeft gezien en op een vraag van den verdediger verklaart zij niet te weten of het horloge zich tijdens den diefstal in het huis van Mr. Asser bevond.

In gelijken zin verklaart getuige: Joh. Corn. Cath. Kasten.

Getuige J.J. Bertz. Deze verklaart dat het horloge door hem bij mr. Asser is bezorgd. Ook aan dezen wordt door de verdediger gevraagd of hij weet dat tijdens de diefstal het horloge zich daar bevond, waarop hij niet bevestigend kan antwoorden.

Get. Oudshoorn wist volgens zijne verklaring van het plan af en herkent het horloge, doch ontkent van den diefstal te hebben genoten.

Officier vraagt: Wie er mede begonnen is, om over het stelen te spreken.

Get. zegt: Boes.

De officier vraagt: Had Boes altijd geldgebrek?

Get.: Ja, om uit te gaan, doch heeft nooit geld aan hem ter leen gevraagd daarentegen zegt beklaagde, dat Oudshoorn geld aan hem schuldig was. In de werkplaats werd gedobbeld.

Get. zegt verder, dat hij geen reden weet op te geven waarom hij nooit ’s avonds uitging; hij kreeg geen zakgeld, bracht zijn weekgeld thuis en ook dat van de boekjes, hij dobbelde van geleend geld.

Op de vraag van verdediger of getuige zou gezegd hebben, een volgenden keer ga ik eens stelen, zegt hij, dit niet te weten. Get. erkent verder, op de vraag van de verdediger, dat hij wel eens geld uit zijn spaarpot haalde en er spijkers voor in de plaats deed om zijn moeder in de waan te brengen, als zij er mede rammelde, dat er toch geld in was.

Get. M. van Gerner erkent het horloge van Boes te hebben gekocht; meent dat het hem vertoonde hetzelfde is en verklaart, het aan zijn meisje ten geschenke te hebben gegeven.

Get. T. van Stegeren verklaart dat zij het horloge heeft gekregen en herkent ook het haar vertoonde doosje.

Officier vraagt aan get. van Gerner nadser, of hij in Schagen was, toen de diefstal is gepleegd; waarop hij antwoord dat hij te Hilversum was en niiets van den diefstal had vernomen. Vervolgens wordt overgegaan tot

Het moordproces.

Pres: tot den beklaagde: Het is in den loop van het onderzoek gebleken, dat gij herhaaldelijk gelogen hebt en gij hebt zelf gezegd dat, door de waarheid te zeggen, uw eigen belang werd bevorderd; – wanneer er nu nog iets is dat onwaar is, dan is thans de tijd aangebroken om alsnog de waarheid te spreken. Zijt gij bereid, om dus de volle waarheid te zeggen?

Bekl. Jawel.

Pres. vraagt hem of hij tot zijn 15de jaar heeft school gegaan.

Bekl. Ja.

Pres. Gij hebt Godsdienstonderwijs genoten bij den predikant v. Kluijve; waarom gingt gij daar niet meer heen?

Bekl. Omdat ik dit niet meer wilde.

Pres. Gij gaaft uw weekgeld aan uw moeder?

Bekl. Ja, ik kreeg soms 50 cents, soms meer zakgeld.

Pres. Hoe was je moeder voor je.

Bekl. Goed.

Pres. Hebt je wel eens geld uit moeders kas gestolen?

Bekl. Ja weleens een gulden, dan weer eens ƒ 2.50, om geld te hebben om te verteren.

Pres. Moeder ontdekte dit, niet waar?

Bekl. Ja, zij berispte mij en heeft mij ook gedreigd met een pak slaag.

Pres. Hoe lang hebt gij die gedachte om meer geld te hebben, reeds bij je gehad?

Bekl. Toen ik reeds op school was.

Pres. Hoe oud waart gij toen die gedachte bij u opkwam?

Bekl. geeft geen leeftijd aan, maar zegt dat hij, als hij een gulden centen moest halen, toen reeds een cent daaraf nam.

Pres. Is vooral in den laatsten tijd door het lezen van boekjes over moord en diefstal (zeer onverstandig geschreven) dat idee bij u aangewakkerd?

Bekl. Ja.

Pres. Naast je woonde de Wef. Bute, en dacht gij ook dat er geld zat?

Bekl. Jan Oudshoorn, zoowel als ik, dachten dat de Wed. wel geld had.

Pres. Spraakt gij met Jan Oudshoorn daarover?

Bekl. Ja, altijd.

Pres. Met Anna Beijers stond gij toch op goede voet?

Bekl. Ja.

Pres. Hebt gij uit wraak op Anna Beijers en om geld te hebben, de misdaden begaan?

Bekl. zegt: de hoofdzaak was om geld te hebben, en wij, daarmede doelende op Oudshoorn, bespraken zelfs om bij den Burgemeester in te breken, die uit was; Jan Oudshoorn moest dan de sleutel geven. Bekl. wilde dit niet omdat hij zijn zinnen had gezet om de vrouwen te vermoorden. Hoofdaanleiding was diefstal.

Bekl. erkent, omstreeks een maand voor de moorden, pogingen tot vergiftigingen te hebben gedaan en op een briefje, valschelijk met eens anders naam onderteekend, een slaapmiddel te hebben laten halen. Het fleschje, waarin dat zich bevond, is leeg geloopen.

Bekl. heeft het later nog eens willen probeeren en heeft het toen in de melk gedaan. Hij is achter overgeklommen en zijn plan was om, als de vrouwen sliepen, te stelen.

Op de vraag van den pres. wat zijn plan was, als zij niet sliepen, antwoordde hij, dat hij ze dan zou vermoord hebben. Bij de tweede poging tot vergiftiging met loodwit, heeft hij een gedeelte van het door hem gekochte in den koffiepot gedaan, ’s avonds 81/2 uur, waarop hij is weggegaan. Aan den jongen, die het loodwit gehaald heeft, zeide hij: het was om vuurwerk te maken. Bij de derde poging tot vergiftiging met zuringzout, heeft beklaagde, toen hij de machinekast van Anna politoerde, dit in den koffiepot gedaan en is toen op de loer gaan staan. Hij weet zich te herinneren, in dien avond niet meer in de woning der weduwe te zijn geweest. ’s Nachts is hij er in  gegaan en heeft toen de deur geopend; daar hij geluid meende te hooren, is hij teruggegaan en heeft het grote mes, dat hij van de toonbank had afgenomen, weer op dezelfde plaats neergelegd. Zijn plan stond toen reeds vast.

Ook heeft het plan bestaan om de vrouwen snuif in het gezicht te werpen en ze dan te vermoorden. Een tweede keer is door bekl. loodwit gekocht; dit ligt thans nog achter in de boet. Hij erkent óók loodwit in taartjes gedaan te hebben om aan de wed. Bute en Anna te geven. Hij heeft ze waarschijnlijk verloren met een onweersbui toen hij buiten ging kijken. Hij zegt: Oudshoorn wist van alles en met hem is alles beraamd; hij wou niet mee doen, maar heeft bekl. opgezet. Oudshoorn heeft na een der pogingen tot vergiftiging nog gezegd tegen hem: “Daar staat vrouw Bute nog!”

Hij zeide onder meer: Kijk eens wat een dun nekje, het kan best.” Niemand van de familie Boes wist er iets van; Oudshoorn wel, maar niet, wanneer het gedaan zou worden. 

Pres. vraagt aan bekl. Is er geen idee bij u opgekomen, dat het jammer zou zijn om Anna, zoo’n zoo’n jong meisje te dooden?

Bekl. zegt: Oudhoorn zeide: “het was zonde”, maar bekl. zeide “het moest voor de Alkmaarsche kermis gebeuren, daar hij geld noodig had. Hij heeft Oudshoorn wel eens gezegd: Je moest mij helpen, dan was het gauwer gebeurd, doch deze heeft geweigerd en zoo is het gekomen, dat hij het alleen gedaan heeft. Meer dan eens heeft hij het willen doen. In den avond van den moord tusschen 9 en  10 uur heeft hij Anna nog gesproken en met haar gekheid gemaakt. 

Pres. vraagt bekl. of het niet bij hem  is opgekomen, dat hij door één moord zijn doel had kunnen bereiken?

Bekl. Neen.

Pres. Al hebt gij de keus gehad, wanneer Anna eens uit was?

Bekl. zegt: ik had er mijn zinnen opgezet. Hij zegt verder dien dag geen sterken drank te hebben gedronken. Bekl. heeft over de schutting gekeken en zag door het raam dat de wed. zat te lezen. Hij zag de bijl en ging er op af; doch hij dorst eerst niet goed er in te gaan. Vervolgens nam hij de bijl op, opende de deur en heeft hij haar daarmede 3 slagen op haar hoofd gegeven. Zij tot drie malen toe: O, God! Bekl. herkent de hem vertoonde bijl en zegt, deze in zijne beide handen te hebben gehad. Met den eersten slag zag zij beklaagde niet, maar toen zij zich omdraaide, zag zij hem. hij is weggegaan en heeft in de keuken zijner ouders water gedronken. Daarop is hij de heberg doorgegaan, zeggende dat hij een boodschap moest doen. Vervolgens is hij de voordeur der Wed. Beute ingegaan en heeft hij de schel vastgehouden; hij meende, dat het hoofd van vrouw Beute bewoog; hij draaide eerst de lamp uit, ging door den winkel naar achter en draaide ook daar de lamp uit. Zijn schoenen heeft hij uitgetrokken; toen is hij naar binnen gegaan met lucifers en heeft het mes uit den winkel medegenomen. Bij het afstrijken van de lucifers heeft hij toen Anna een steek gegeven, waardoor zij ontwaakte. Hij sprong op het bed en kneep haar de keel dicht en dacht, dat zij dood was. Later hoorde hij een zucht en zag haar op de knieën in bed zitten. Toen is hij weer op haar aangevlogen en heeft haar met het mes door de keel gesneden. Alstoen heeft zij zich erg verweerd.

Pres. vraagt: hebt gij geen oogenblik geaarzeld om dat leven te vernietigen?

Bekl. Neen.

In dat vreeselijke oogenblik zegt bekl. dat er geen woord tusschen en Anna is gewisseld en dat zij hem niet heeft herkend. Hij kan niet aangeven, waardoor het mes is omgekruld. Later heeft hij het broodmes door de keel van vrouw Bute gehaald en als het ware met twee handen haar keel doorgezaagd. Hij sloeg eerst met een hand, waardoor haar halsketting brak. Zijn gezicht zat vol met bloed en er was ook bloed aan zijn kleeren; hij heeft zich afgewasschen achter in het akertje, na zich overtuigd te hebben, dat de snee raak was geweest. Toen was het ongeveer elf uur. Vervolgens heeft hij zijn zakken met de gestolen voorwerpen volgestopt en is naar het secreet gegaan, omdat hij leven hoorde; – toen het stil was, is hij over de schutting gegaan. Zijn pet was bij de worsteling zoek geraakt; daarom heeft hij p.m. 12 uren het lijk van Anna uit de bedstede gesleurd, om naar zijn pet te zoeken, die hij tevoren reeds vermist had, maar die naar hij dacht wel zou verbranden, Bekl. herkent de hem vertoonde handdoek, waarmede hij zich heeft afgeveegd ook de verschillende sieraden en verdere voorwerpen van den diefstal afkomstig. Aan de courant, waarinzich de effecten bevonden, zijn bloedvlekken: die papieren heeft hij niet medegenomen, omdat hij er niet van wist af te komen. De gestolen goederen heeft hij in het gangetje begraven; de grond was eenigzins los en hij heeft met een steen de grond opengewoeld. Nadat hij dit gedaan had, is hij weer in het huis der wed. gegaan en heeft hij den brander van de lamp in de binnenkamer afgedraaid en uit de peer petroleum gegoten op het hoofdhaar van Anna, deze aangestoken en toen weer met het kussen gebluscht. Vervolgens heeft hij de Wed. Bute met petroleum begoten en aangestoken; ook Anna haar goed. Toen hij te twaalf uren de voordeur uitging, ging de bel niet over.

Bekl. zegt, dat hij met Jan Oudshoorn heeft overlegd; – wanneer er brand kwam, zou deze ook dadelijk komen en beklaagde zou wakker blijven.

Pres. zegt tegen beklaagde: dat was toch tegen je bedoeling in, want alles moest verbranden.

Bekl. is naar bed gegaan even na 1 uren en heeft nu en dan een poosje geslapen; hij was bang – afgemat hield hij zijn broeder Dolf met beide handen vast. Bij zijn thuiskomst ontdekten zijn ouders ook dat hij er vreemd uitzag.

In dienzelfden nacht, p.m. 2 uren is hij door het zolderluik naar beneden gegaan en is vervolgens weder in de woning der Wed. Bute gegaan en heeft de lijken opnieuw in brand gestoken. (vanaf hier zijn vier regels niet te lezen wegens een hoek uit de tekst onder pag. 2)

Pag. 3 die hij heeft gevonden, (beide laatste keeren was hij in onderkleeren).

’s Morgens vroeg zijn moeder, omdat hij zulk een leven maakte, wat hij deed, waarop hij antwoordde, dat hij zijn pet had afgewasschen, die hij voorgaf dat met modder bevuild was. ’s Morgens te zes uren was alles uit; wel veel rook. Bekl. is toen weer naar boven gegaan, omdat het nog zoo vroeg was. Te half zeven uren heeft hij zijn kleeren gereinigd, waarbij zijn moeder hem nogmaals gevraagd heeft, wat hij deed; hij gaf voor dat hij in de sloot had gezeten. Zijn moeder zu onderzoeken of hij werkelijk bij Hoekstra geweest was. Daar uit de mouwen bloedwater kwam, heeft zijn moeder later nog gevraagd: Klaas, jij hebt het toch niet gedaan? Hij zeide “neen”.

Maandags of vrijdags daaraanvolgende heeft zijn moeder tegen hem gezegd: als jij het gedaan hebt, ga je dan verdrinken, als je met de hondenkar uitgaat.

Bekl. zegt op een vraag van den Pres. nog, dat hij destijds nog geen begrip heeft gehad van het verschrikkelijke der misdaad. De moeder van bekl. heeft later tegen hem gezegd: ik zal je voorspreken zooveel ik kan, maar als het uitkomt, dan zeg ik de waarheid, voordat ik ook straf krijg. Pertinent zegt hij, dat moeder niets wist. Zondag morgen 12 Aug. heeft bekl. te circa 9 à 10 uren J. Oudshoorn gesproken, die tegen beklaagde zeide: het is gauw gegaan. Van beklaagde ontving hij toen een muntbiljet van ƒ 10.-  Zij beloofden elkander wederkeerig, geen verraad te zullen plegen. De halsketting met het slot heeft bekl. uit den grond gehaald, met de bedoeling om die op het erf van Simon Alot te werpen. Oudshoorn heeft nog tegen hem gezegd: je moogt er wel om denken, dat ze je niet zien. Die ketting is in de morgen van den 23 Aug. te p.m. 7 uren gevonden.

De zitting wordt hierop ’s namiddags 2 uren een half uur geschorst.

Wordt vervolgd.

Geef een antwoord